De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
J.A. van Droogenbroeck (Jan Ferguut).
Al is 't er ver af, dat van Droogenbroeck en Jan Ferguut onbekenden zouden zijn in de naamrol van het vlaamsche lettergild, toch
| |
[pagina 62]
| |
Van Droogenbroeck zag het eerste daglicht te St.-Amands, eene wijk der fraaie en volkrijke gemeente Puurs, waar zijn vader - bedrieg ik mij niet - het ambt waarnam van onderwijzer. Hij zelf, opgeleid in 's rijks kweekschool voor onderwijzers te Lier, was verscheidene jaren in bediening aan de gemeenteschool van Schaarbeek. Eveneens was hij leeraar bij de muziekschool van St.-Joost-ten-Oode; tot dat hij eindelijk eene plaats aanvaardde bij het zoogenoemde ‘Vlaamsch Bureel’ in het ministerie van landbouw, letteren en schoone kunsten, waar hij nog heden werkzaam is, en samen met den bureeloverste, den heer Désiré DelcroixGa naar voetnoot(1), in de mate zijner beste krachten ijvert voor de dierbare vlaamsche zaak en al wat haar aanbelangt. Tusschen al de ambtsbezigheden in van een uiterst bedrijvig leven, vond zijn onvermoeibare geest nog vrije stonden genoeg, niet alleen om, door diepe studie van vaderlandsche en vreemde letterkunde, zijne eigene ontwikkeling tot een verbazenden graad door te drijven, maar nog tevens, om zijnen stamgenooten tal van welgerijpte vruchten mede te deelen. Op zuiver taalkundig gebied leverde hij het alleszins degelijk Woordenboek, dat - naar zijn uitgever - den naam draagt van Callewaert's Woordenboek, een gewrocht dat zegevierend de proef uitstaat eener vergelijking met verschillende andere werken van dit slag, al zijn deze soms veel lijviger. Eveneens was hij de groote werker in het Zakwoordenboek van denzelfden uitgever. Wat de didaktiek der poëzie aangaat, bearbeidde hij een Rijmwoordenboek, dat een rijk aantal bevat van rijmreeksen, waarvan niet eene in de vroegere soortgelijke verzamelingen was te vinden. Verder schreef hij een Algemeen overzicht der in het Nederlandsch mogelijke versmaten (1874), en in 1886 bekroonde de koninklijke academie van Brussel zijne meesterlijke Verhandeling over de toepassing van het Grieksch en Latijnsch metrum op de Nederlandsche poëzij. 't Bleef echter niet bij louter didaktiek. En was hij hierin veeleischend en streng, zoo bleek het, uit zijne eigene dichtproeven, dat hij dit niet minder - zoo al niet meer - voor zich zelven wilde zijn dan voor anderen. Zoo wrocht hij vooreerst zijne kunstvolle Makamen en Gazelen, Proeven Oostersche poëzie, die in 1866 te Gent verschenen, en waarvan thans, bij den heer De Seyn-Verhougstraete, te Roeselare, een nieuwe druk het licht ziet, in eene dier prachtuitgaven, zooals er ons die nijverige uitgever gewoon is te bezorgen. Het volgende jaar werd zijne Ondine (een opera van Lortzing) opgevoerd. Ten jare 1873 bekroonde de koninklijke academie van Brussel zijne gloedvolle cantate Torquato Tasso's dood. En in datzelfde jaar verscheen zijn bundel gedichten voor de jeugd, die onder den titel van Dit zijn zonnestralen, niet alleen bij de jongeren van dagen in het vlaamsch land welkom was, maar waarin ook de ouderen het veelzijdig talent bewonderden van den begaafden dichter, die zijne liederen in even gekuischte als zangerige en steeds toch kinderlijke taal wist uit te galmen.Ga naar voetnoot(1) Tevens leverde van Droogenbroeck nu eens, onder zijn eigen naam, dan weer onder zijnen deknaam van Ferguut, soms ook wel - denken wij - gansch naamloos, eene menigte van artikelen aan verschillende tijdschriften van Noord- en Zuid-Nederland, als daar zijn: De Toekomst, De Kunstbode, Noord en Zuid, enz.; en bij name was hij sedert jaren een trouw vriend en medewerker van De Vlaamsche School. Een zoo veelzijdig talent had zijne plaats op voorhand aangeduid in de kortelings opgerichte koninklijke vlaamsche academie; en wie 't - niet zonder reden - verwonderde, dat zijn naam ontbrak in de lijst der leden door het staatsbestuur benoemd, zag ongetwijfeld met genoegen, dat onze dichter, bij de eerste verkiezing, door die leden zelf werd uitgenoodigd in hun midden te komen zetelen. (Wordt voortgezet.) S.D. Daems. |
|