De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
De H. Martinus, tafereel door Antoon Van DyckGa naar voetnoot(1).In den loop der merkwaardige redevoering, op 17 Februari door den heer E. Slingeneyer in de kamer van volksvertegenwoordigers uitgesproken, ten gunste van de belangen der schoone kunsten, werd
Teekening en houtsnede van K. Kobrow.
door den redenaar de verklaring afgelegd, dat A. Van Dycks bekende altaarschilderij uit de kerk van Saventhem, in slechten staat verkeert. Wij hopen, dat de woorden van den Brusselschen volksvertegenwoordiger de aandacht van wien het behoort zullen hebben opgewekt en de toestand der beroemde schilderij zorgvuldig zal worden onderzocht en al het noodige gedaan, om voor haar behoud te waken. Wij nemen hier eene afbeelding van het tafereel op, dat den lateren bisschop van Tours, Martinus, in Vlaamsch-België meer bijzonder onder de benaming van Sint-Marten bekend, te paard gezeten voorstelt, terwijl hij zijnen mantel doorsnijdt, om er de naaktheid van twee arme menschen mede te dekken. Volgens het geschiedverhaal, zou dit gebeurd zijn in de nabijheid der stad Amiens. Buiten Martinus en de twee arme lieden, ziet men op den achtergrond der schilderij nog een bedaagd ruiter, die de handelwijze van den vromen jongeling met welgevallen gade slaat. Belangrijke berichten omtrent de wederwaardigheden dezer schilderij, werden bekend gemaakt door de heeren A. WautersGa naar voetnoot(1) en L. GaleslootGa naar voetnoot(2). Reeds in 1672 werd getracht, om haar uit het dorp weg te voeren, onder de bedekking van eene Fransche legermacht, en deze toeleg kon slechts worden verijdeld, door haar zoo goed weg te stoppen, dat de vlugge Franschen hare schuilplaats niet wisten te ontdekken. Met eene andere schilderij van Van Dyck, eene Heilige Familie, die ook in het bezit der kerk van Saventhem was, verliep het minder goed, dewijl zij spoorloos verdween. In 1739 hadden de pastoor en kerkmeesters van Saventhem het altaarstuk Sint-Martinus, op eigen gezag en zonder toestemming of voorweten van | |
[pagina 46]
| |
het gemeentebestuur, verkocht aan Geeraard Hoet, van 's-Gravenhage. De aflevering werd echter verhinderd en de kooper, die gekomen was om het stuk af te halen, moest niet slechts met ledige handen terugkeeren, maar kwam daarbij nog in gevaar van mishandeld te worden door de boeren, wier verbolgenheid over de voorgenomen verkooping zich ook lucht gaf tegen den pastoor en de overige leden van den kerkeraad. Ruim eene halve eeuw later, den 2n Fructidor van het iie jaar der Fransche republiek (19 Augustus 1794), werd de gemeente Saventhem toch van haar altaarstuk beroofd en dit wel door de Franschen, die het naar Parijs togen. Toen het, in het jaar 1816 werd teruggegeven, bleek het, gedurende zijne afwezigheid, zeer zorgvuldig gereinigd en voor zooveel noodig hersteld te zijn geworden. In het derde deel van zijn voornoemd werk, wordt door den heer A. Wauters eene mededeeling aangehaald van den Saventhemschen notaris Uydemans, volgens welke aan A. Van Dyck, voor de schildering van het altaarstuk van den H. Martinus, 200 gulden zou betaald zijn. Twintig jaar geleden, zagen wij in eene der zalen van het paleis van Windsor de weerga van het altaarstuk van Saventhem. De schilderij van Windsor staat echter ten name van P.P. Rubens, en in zijn werk Trésors d'art en Angleterre, bladzijde 179, spreekt W. Burger (Thoré) het gevoelen uit, dat Van Dyck het stuk van Saventhem zou hebben vervaardigd naar eene samenstelling van zijnen meester. Anderen zijn de meening toegedaan, dat de schilderij van Windsor, niet door Rubens, maar door Van Dyck zou zijn gemaakt en dat zij het ontwerp is, volgens hetwelk hij de altaarschildering van Saventhem uitvoerde. Over dit laatste stuk gewagende, schrijft de heer M. Rooses de volgende opmerking, in zijne Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, bladzijde 437: ‘De schikking is geheel dezelfde als die van den H. Martinus van Windsor; het verschil tusschen beide bestaat alleen hierin, dat er te Saventhem bij de twee bedelaars nog eene rechtstaande vrouw met een kind op den arm gevoegd is.’ Deze opmerking is onjuist. Op de schilderij van Saventhem staat geene vrouw met een kind op den arm afgebeeld. Hoe men er toe kwam, om de schilderij van Windsor voor een gewrocht van Rubens te doen doorgaan, wordt door sommigen gezocht in de omstandigheid, dat zij uit zijne nalatenschap herkomstig is. Ook het museum van Weenen bezit eene kleine herhaling van de altaarschilderij van Saventhem. Wij vermeldden in onzen jaargang 1879, blz. 195, dat de prins van Wallis toenmaals 300,000 fr. zou hebben doen aanbieden voor de schilderij van Saventhem. De heer minister A. de Moreau heeft dezer dagen, vanwege het staatsbestuur, naar Saventhem geschreven, om voor het altaarstuk van Van Dyck 50,000 fr. aan te bieden, benevens eene goede kopie, die de plaats van Van Dycks meesterstuk boven het altaar zou innemen. Van Dycks schilderij zou dan naar het rijksmuseum verhuizen. D.V.S. |
|