De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen bezoek bij P.P. Rubens in 1621.In de zitting der klasse voor schoone kunsten van de koninklijke academie van België, heeft de heer H. Hymans den 3n Februari voorlezing gehouden van de volgende belangrijke verhandeling: Onder den titel: Bericht van eenen tijdgenoot over een bezoek bij Rubens, heeft onlangs de heer doctor Waldemar von Seidlitz, in het Repertorium für kunstwissenschaftGa naar voetnoot(1), de vertaling gegeven van een buitengewoon belangrijk gedeelte der gedenkschriften van Otto Sperling. De afdeeling zal mij dank weten, denk ik, voor het mede- | |
[pagina 41]
| |
deelen der Fransche vertaling van dit merkwaardig, stuk. Men zal bemerken, dat - indien door sommigen aan het verhaal van de Piles, voor wat de handelwijze van Rubens betreft, geen geloof werd gehecht, alhoewel de Fransche
Het huis van Rubens, zooals het was in 1621Ga naar voetnoot(1).
edelman zijne inlichtingen aan den neef des meesters te dan ken had, - al wat men ons tot nu toe heeft bekend gemaakt, door den Deenschen tekst meer dan bevestigd wordt. Otto Sperling was geneesheer van Christiaan IV; hij werd geboren te Hamburg in 1602. In de ongenade van Ulefeld betrokken zijnde, zoo stierf hij in het gevang in 1681. Na te Greifswald gestudeerd te hebben, verbleef Sperling twee jaar te Leiden. In 1621, deed hij, vergezeld van eenige vrienden, eene reis in onze provinciën en ging naar Antwerpen, waar hij H. Grotius ontmoette en P.P. Rubens bezocht. Aan 't begin van de gedenkschriften des jeugdigen geleerden, staat het bericht, zoo hoogst belangrijk voor de kunstgeschiedenis, dat de heer von Seidlitz binnen ons bereik heeft gesteld. Ziehier het verhaal van O. Sperling: ‘Wij legden een bezoek af bij den zeer vermaarden en uitstekenden schilder Rubens, dien wij aan 't werk vonden, en die zich, terwijl hij zijnen arbeid voortzette, Tacitus deed voorlezen en eenen brief dicteerde. Wij zwegen, uit vreeze van hem te storen; hij, evenwel, zonder zijn werk te staken en terwijl hij de lezing deed voortzetten en met het dicteeren van den brief voortging, sprak ons toe en beantwoordde onze vragen, om ons, als het ware, een bewijs te geven van zijne groote begaafdheden (ingenium). Vervolgens gelastte hij eenen dienstbode, ons in zijn prachtig paleis rond te leiden en ons zijne oudheden en de Grieksche en Romeinsche beelden, welke hij, in aanzienlijk getal, bezat, te toonen. Wij zagen ook een ruim vertrek, zonder vensters, maar hetwelk door eene opening, in 't midden der zoldering gemaakt, licht kreeg. Verscheidene jonge schilders waren daar vergaderd en ieder was aan een verschillend stuk bezig, waarvoor Rubens hun eene teekening met krijt had gemaakt, die op sommige plaatsen met kleuren aangezet was. Deze jongelingen moesten die modellen geheel en al in schildering uitvoeren, tot dat Rubens er eindelijk, bij middel van eenige verbeteringen, de laatste hand kwam aan leggen. Dit alles ging vervolgens voor werk van Rubens door, en deze man, niet tevreden met op die wijze een zeer groot fortuin te verzamelen, heeft zich door koningen en prinsen met geschenken overladen gezien. Men had juist te Antwerpen eene nieuwe Jezuïetenkerk gebouwd, aan welker versiering hij heeft medegewerkt door het vervaardigen van ontelbare schilderstukken, die zoo tegen de welfsels als op de altaren en langsheen de muren geplaatst zijn, en hij heeft derwijze ook, duizenden (gulden) gewonnen. Toen wij alles gezien hadden, keerden wij tot hem terug, betuigden hem onzen nederigen dank en namen afscheid.’ De heer von Seidlitz voegt erbij, dat, in Sperlings boek niet verder over Rubens wordt gesproken.
Brussel. H. Hymans. |
|