Eene Duitsche vertelling.
(Vervolg van blz. 183)
Toen Weishoser dienzelfden middag haastig over den weg liep, zag hij den klokkenmaker op een plankje staan, dat over eene sloot gelegd was, opdat men een veldweg zou kunnen bereiken die naar het dorp leidde. Hij liep naar den ouden man toe en vroeg:
- Wel, Michiel! hoe is het gegaan?
De kleine man lachte schalks, en keek naar den jas van den boer, die zorgvuldig was dichtgeknoopt en aan den linkerkant eene dikte vormde. Hij tikte met den vinger op die plek en zei:
Daar zit het, denk ik; hebt gij het geld?
- Ja, maar zeg mij...
- Ust! ik heb om uwentwil veel tijd verloren, doch, naar ik hoop, niet te vergeefs. Ik wil u alleen nog maar zeggen, dat wij elkaar vandaag niet gezien noch gesproken hebben, begrijpt gij? En denk er thuis om, dat gij niets moet zien of merken, hoe vreemd uwe vrouw u ook moge schijnen.
Een half uur later trad Weishoser zijn woonvertrek binnen; nadat hij zijne vrouw goeden dag gezegd had, begon hij zijnen jas los te knoopen, haalde eene zware tesch uit zijnen zak en borg die in de lade van de tafel.
- Wat hebt gij daar? vroeg zijne vrouw.
- Een heele boel geld, Evertje! Gij weet wel, dat geld dat ik bij den winkelier in de stad had uitstaan en waarvan ik een tijd lang gedacht heb dat het daar wel zou blijven. Maar hij heeft eene erfenis gekregen en nu heeft hij alles afbetaald.
- Alles?
- Tot den laatsten cent toe.
- Och, lieve Heer!
- Het schijnt u niet erg veel pleizier te doen?
- Ja wel, zei de vrouw, nam de tesch uit de lade, telde het geld en werd beurtelings bleek en rood.
Daar was het en het moest weer weg. Zij was tegelijker tijd blij en niet blij.
Van dat oogenblik af legde zij zich weer op haar huishouden toe en deed haar best om te sparen, zoodat Weishoser wel zag dat zij geen tijd had om aan sterven te denken.
Hoe meer het jaar echter zijn einde naderde, des te ongelukkiger werd zij, en toen nieuwjaar voor de deur stond, bekende zij hem wat voor eene wedding zij met Hautzner-Michiel had aangegaan en hoe zij ook op diens raad getracht had - goed was het wel niet - om die som op het huishoudgeld te besparen, ten einde haar verlies voor hem verborgen te houden. Nu zou de schelm den eersten dag van het nieuwe jaar komen om zijn geld en zij had niet meer dan een vierde ervan bij elkaar kunnen krijgen, hoe zij zich ook had afgetobd. Zij eindigde met nederig om vergiffenis te vragen voor hare onbedachtzaamheid.
Daarop zei Weishoser, terwijl hij zich achter het oor krabde, dat hij het gaarne en van ganscher harte wilde vergeven, omdat op die wijze zijne vrouw in het leven was gebleven en er weer gezond en frisch uitzag; daarvoor wilde hij nog wel driemaal zooveel geld missen!
Hij vond het wel zeer verdrietig, dat Hautzner-Michiel al hunne spaarpenningen zoo zou komen weghalen, maar die had wel meer van die grappen, waarmede hij menschen bang maakte, al meende hij het zoo kwaad niet. Zij zouden dus maar bedaard afwachlen tot hij kwam
En toen hij kwam, werd hij met eenig wantrouwen ontvangen, maar hij deed alsof hij dat niet merkte, legde zijn boeltje neder en ging tegenover de boerin aan de tafel zitten; Weishoser zat ter zijde, op de bank aan het vuur en hield zich alsof hetgeen er nu volgen zou hem volstrekt niet aanging.
Michiel zat een poosje heel vroolijk door zijne ronde brillenglazen te kijken en zei toen:
- Nu, boerin, ik geloof dat gij nog leeft!
- Ja, begon zij en kreeg hoe langer hoe meer kleur. Ja, het is waar dat klaveren-aas niet den dood, maar eene som gelds beduidt; maar als iemand zóó zeker weet dat iets gebeuren moet, dan moet hij er niet met een ander om wedden, of hem het geld op eene andere manier laten verliezen, - dat is niet eerlijk. Maar het is nog minder eerlijk, eene brave vrouw over te halen om achter den rug van haren man het verspeelde geld op te brengen. Begrijpt gij? Dat zeg ik, omdat ik het zeggen moet.
Zij trok de lade open en haalde een pakje bankbrieven voor den dag.
- Ik heb evenwel toch uwen raad gevolgd en het heele jaar gezwoegd en gewerkt om het bij elkaar te krijgen; daar is het, neem het nu; als het u te weinig is, zou het mij spijten, want ik heb niet meer.
Hierbij streek zij met de hand over de tafel.
- Gij kunt dit ook houden, zei Michiel lachend, daar was het mij niet om te doen. Ik wilde u enkel bewijzen, dat kaarten nooit iets beduid hebben en nog niets beduiden zullen. Klaveren-aas beteekent niet den dood, want gij leeft nu nog; maar het beteekent evenmin een zak met geld, want dat heb ik maar gezegd omdat ik van te voren wist dat uw man geld mede zou brengen uit de stad; ik heb u echter aangespoord tot die geheimhouding, ten einde u hals over kop met dubbelen iever aan het werk te zetten en daardoor de gedachte aan den dood en klaveren-aas te verdrijven.
De boerin sloeg stom van verbazing de handen ineen en Weishoser liep naar de tafel, pakte de bankbriefjes bij elkaar en stopte ze den klokkenmaker in den zak van zijnen jas.
- Dat moet gij aannemen, dat moet gij aannemen, riep hij herhaaldelijk, gij hebt het verdiend en ik geef het u van harte.
- Moet ik het nemen? zei Michiel, dan neem ik het ook. Een dokter laat zich ook wel betalen, al richt hij niets uit en ik heb hier meer uitgericht dan een dokter. Nu, boerin, hoe is het? Staat het u niet aan? Ik heb u immers beloofd dat ik u ook eens de kaart zou leggen, op mijne manier.
- Denkt gij, dat ik daar nu nog aan geloof?
- Ik denk ook wel dat gij het niet meer verlangen zult. Maar geef mij toch eens dat spel vuile kaarten, dat daar in de lade ligt, ik heb het straks wel zien liggen. Zoo, dank u! Dat heeft ons leed genoeg veroorzaakt! In vroegere tijden werd het als een onschuldig tijdverdrijf uitgevonden, maar, zooals het met vele dingen gaat, toen zijn de menschen begonnen er misbruik van te maken en het is al erg genoeg dat