wellicht een rustbed of eene badkuip om een warm bad te nemen. Op de plaats c, langs buiten, bevond zich de vuurhaard van den warmtegeleider Langs de gemetselde pijp c c, kwam de warmte in de ledige ruimte onder den vloer der zaal a. Bezijden den haard, tusschen d d, lag de voorraad hout en stond waarschijnlijk een toestel om water warm te maken. De volle lengte van 't gebouw was ongeveer 15 meters. De vloer der kamer a, samengesteld uit groote plaveien in gebakken aarde, door eene laag steenmortel overdekt, rustte op kleine pilaren, 30 centimeters hoog en uit op elkander liggende plaveien vervaardigd die met potaarde bevestigd waren. De warmte en de rook verdwenen, na onder den vloer te hebben rondgegaan, langs breede vierkanten buizen binnen in den muur gemetseld.
De badstoof alsook het kamp van Furfooz werden waarschijnlijk verwoest en verbrand tijdens de invallen der barbaren, op 't einde der iiie of in 't begin der ive eeuw. Toen de Franken, op 't einde der ive eeuw, de verlaten landen van zuid-België, onder hen verdeelden, vestigde zich een opperhoofd met zijne familie, zijne lijfeigenen en slaven in de sterkte te Furfooz.
Wanneer 't oudheidkundig genootschap van Namen de opgravingen deed, bestond de vloer der zaal a niet meer, maar een groot deel der pilaren waarop hij rustte, waren nog ter plaatse. Tusschen deze ontdekte men acht geraamten wier wit geworden beenderen merkwaardig goed behouden waren gebleven, dank wellicht aan het tras dat ze omvattte en aan de droogte van den grond. De begraafwijze, de wapens, alsook de talrijke voorwerpen bij de lijken neergelegd, konden geenen twijfel laten bestaan nopens hunnen oorsprong. Die baden, een kenmerk van de weelderige levenswijze der Romeinsch geworden Belgen, hadden tot graf verstrekt aan de familie van een Frankischen krijgsman. De kindsheid, de rijpe leeftijd en de hooge ouderdom waren er vertegenwoordigd. Het geraamte eener zeer oude vrouw had door eene moeilijk te verklaren bijzondere omstandigheid, den schedel tusschen de voeten liggen, alhoewel 't lichaam volkomen plat uitgestrekt neerlag Waar k staat, vond men eene lijkbus met verbrande menschenbeenderen. Mogelijk wel de stoffelijke overblijfselen van eene huisslavin, misschien van eene voedster, die in den dienst bij hare meesters en tot in 't graf, de gebruiken harer voorouders, had behouden
De graven te Furfooz bevatteden talrijke en hoogst belangrijke stukken, thans in 't museum te Namen berustende, voornamelijk wapens, bronzen, aarden en glazen vazen, en uitrustings- en opschiksvoorwerpen, tusschen welke laatste men inzonderheid kammen bemerkt die voortreffelijk zijn bewaard gebleven. Het kamp te Furfooz was op 't einde der ve eeuw nog door de Franken bewoond. Tusschen de munten, aldaar bijeen verzameld, zijn er drie gouden stukken, een van Constantinus III (411), een van Jan den Secretaris (425) en een van Valentiniaan III (455).
Hiernevens staat de afbeelding van eene Frankische bijl of francisque, met graveersieraad op elke zijde. Werd aangetroffen in de begraafplaats te Wancennes (Namen).
Het volgende gouden kleinood, uit verscheidene
stukken samengesteld, werd te Namen opgegraven. Tamelijk dikke afscheidsels verdeelen 't voornaamste stuk in drie vakken, welke belegd zijn met rood glazen plaatjes, die op granaat gelijken. Twee hangstukjes, insgelijks met rood glas versierd, zijn aan 't onderdeel van 't kleinood gehecht. Dit versiersel maakte waarschijnlijk deel van eene doekspeld die op de borst werd vastgehecht. Het behoort tot het einde van 't Merovingisch tijdvak.
Het hiernevens afgebeeld sieraad werd te Franchimont (Namen) uit 't graf eener tot het christendom bekeerde Germaansche vrouw gehaald. Dit voorwerp bestaat uit eene bronzen doorluchtige plaat die men met eenen lederen band aan den gordel vastmaakte Aan die plaat hingen 3 kettingjes, 70 centimeters lang, met bronzen kruiskens aan 't uiteinde. Een dergelijk sieraad werd in een graf nabij Mainz gevonden, doch de kruisen waren aldaar door heidensche amuletten vervangen. Dit voorwerp schijnt van de vie eeuw te dagteekenen.
De hier vertoonde
ijzeren gordelplaat die erg verroest is, werd gevonden te Eprave (Namen), in een Frankisch graf, waarschijnlijk uit de vie eeuw. Zij is met een tamelijk dik zilveren blad bedekt, waarop twee pauwen zijn afgebeeld die in eene vrucht pikken welke op eene soort van draagaltaar is gezet. De afbeelding van pauwen die in eene vrucht pikken
of uit eene schaal drinken, is een zinnebeeld der eerste kerk; men vindt het terug in de catacomben, in de Romaansche kerken en op de geweven stoffen.
Nevensstaande naamcijfer van Christus is afgegoten van den bodem eener glazen schaal, te Namen gevonden. Ook dit voorwerp schijnt van de vie eeuw te dagteekenen.
Wie een blik slaat in zijn eigen binnenste, ontwaart daar nu en dan gedachten, onuitgesproken en verborgen, die hem het schaamrood op de kaken zouden jagen, als ze hem plotseling in het oor werden gefluisterd.
W. Otto.