De Vlaamsche School. Jaargang 32(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan den dichter dr. C.J. Hansen. 1 Juli 1886. Ja, zoolang onze liefde voor 't schoone gloeit, Wordt uit 't diepste des harten gezongen... En zoolang men de dierbre tale verfoeit, Is het pleit voor ons volk niet voldongen. Doch gewapend met wil en met moed en met geest, Staat ge pal als een skald uit het Noorden, Die noch stormen, noch laster, noch moeite vreest; Maar kampt!... meer met daden dan woorden. De zangen, die 't Noorden, het heerlijkste dacht, Als schatten vol warmte en vol klaarheid, Hebt gij, als een meester, in Vlaandren gebracht In tonen vol reinheid, vol waarheid! En zongt gij ze frisch in de lente uwer jeugd, Al zijt gij vergrijsd... zonder poozen Zingt ge ze nog voort vol hartlijke vreugd, En gij lokt uit de dorenen rozen. Ja, wat ons de sombere toekomst bereid', Wij blikken vol moed in het leven! Door liefde voor 't volk wordt ons harte geleid, Des zullen we 't volk nooit begeven! In Vlaanderens taal wordt die liefde vermeld, Frisch ruischt zij in golvende stroomen, Als 't gebruis van het schuimende, schallende Scheld, Als ons kloeke gedachten en droomen. o Broeder, o dichter, en dat is gemeend! Kwame toch uw gedroom eens in wezen... Werde 't Dietsche volk door de tale vereend! Eene macht als een' zonne verrezen! Dan zou uw bezielende, gloeiende woord, Tot vleesch en tot waarheid geworden, Luidjuichend klinken van oord tot oord, En ons volk met het krachtzwaard omgorden! Emanuël Hiel. Vorige Volgende