der landlieden uit den omtrek, kregen wij, op de markten, nog eenige staaltjes te zien. In de straten liepen eene menigte gitaarspelers, die daar onze orgeldraaiers vervangen. Zij tokkelen de snaren evenwel op zulke erbarmelijke wijze, dat men die lieden, weldra honderd uren verre van zich wenscht.
Er was voor binnen een paar dagen een groot stierengevecht aangekondigd, dat wij volgaarne hadden willen bijwonen; maar wij hadden zoo iets van een cholera-gerucht vernomen, en aan het spreekwoord gedachtig: ‘Schuw de plaatsen, waar de plagen vallen,’ besloten wij onverwijld tot de afreis. Dit gerucht was ongelukkiglijk gegrond, en niet vele weken nadien, woedde juist te Valencia de cholera het hevigste en vielen daar de meeste slachtoffers.
Om Barcelona te bereiken, hadden wij weeral eenen spoorwegrit van ruim tien uren af te leggen. Rond den middag, namen wij plaats in den trein en reden door eene bergachtige, doch zeer vruchtbare landstreek. In de bergwanden zagen wij talrijke holen uitgegraven, waarin arme Spanjaarden, bij zomer en winter, verblijven. Het zijn sterk gebruinde lieden, voor welke een paar stuivers per dag voldoende zijn, om in hun sober onderhoud te voorzien. Zij zijn overgelukkig en tevreden, wanneer zij zich in de zon mogen koesteren en hunnen blauwen hemel bewonderen. Bij gebrek aan iets beters, voeden zij zich met eenige magere wortelen, die zij hier en daar in de bergspleten weten te vinden.
Het was 10 ½ ure des avonds, toen de trein te Barcelona stilhield. Een rijtuig voerde ons naar de fonda del Commercio, nabij de plaza Reale, waar wij spoedig ons bed opzochten.
Na Madrid, is Barcelona de grootste en tevens de meest moderne stad van Spanje; als handelstad is zij de voornaamste van allen. Zij ligt langsheen de Middellandschezee, aan den voet van een hoogen rotsberg, waarboven de sterke citadel Monjuich is gebouwd. Hare haven wordt als de beste en meest bezochte van het gansche land geroemd, en dat er geen gebrek was aan schepen van allerhande natiën, daarvan konden wij ons met eigen oogen overtuigen.
Barcelona is de voormalige hoofdstad van Catalonië, en het scheen ons toe, dat hier een ander slag van Spanjaarden woonde, meer handeldrijvend, meer werkzaam dan ergens elders, en daarbij zeker zoo levenslustig als te Sevilla; zelfs ongedwongener en luchthartiger. Nu reeds bedraagt de bevolking omtrent 200,000 zielen, en dit getal belooft nog immer te zullen aangroeien. Weinige jaren geleden, werden de wallen geslecht, en al de versterkingswerken, behalve hoogergenoemd kasteel, gesloopt. Door de daarvan voortgekomen gronden, werd de uitgestrektheid der stad schier verdubbeld. Er zijn daar reeds ettelijke gebouwen opgetrokken, maar er is nog plaats voor duizende woningen. Wanneer dit alles zal volbouwd en bewoond zijn, zal de bevolking er minstens met nog 100,000 zielen zijn aangegroeid.
De Rambla, eene met vier rijen iepenboomen beplante, prachtige wandeldreef, doorsnijdt de stad van aan de plaza del Pax, nabij de haven, tot aan de plaza de Catalùna. Van weerszijden, is die lange, breede laan met winkels, koffiehuizen, schouwburgen en wat al meer bezoomd. Onophoudelijk, duurt de beweging er voort; vooral des avonds, komt er ieder heen, en op Zon- en feestdagen is het volk er zoo talrijk, dat men er niet op zijn gemak wandelen kan. Zooals haar naam aanduidt, is de Rambla op de bedding eener afgeleide rivier gemaakt. Zij heeft wel iets van de bedrijvigheid der Parijzer boulevards, en waren het niet de Spaansche uithangborden die men ziet en de Spaansche gesprekken die men rondom zich hoort, men zou zich soms te Parijs op den boulevard des Italiens kunnen wanen. Dit komt waarschijnlijk, omdat Barcelona eene grensstad van Frankrijk is.
Met eenen tramwagen, reden wij, door de nieuwe wijken heen, naar de voorstad Gracia, thans, evenals de voorsteden van Antwerpen, aan de stad verbonden. De welhebbende Barceloners hebben zich daar, op de omliggende heuvelen, schoone lusthovekens doen bouwen. Die sterk bevolkte voorstad wordt overigens, voor het meerdere gedeelte, door werkende menschen bewoond.
Aan den kant der haven, vonden wij eene lange laan, met twee rijen hoogstammige palmboomen beplant, wier breede bladeren er u aan denken doen, dat gij nog in een vreemd land zijt.
De Barceloners houden eraan, niet met de overige Spanjaarden te worden verward; zij beweren, Cataloniërs te wezen, en de Spaansche kleederdracht heeft er teenemaal voor de onze plaats gemaakt, tenzij bij de jonge, over het algemeen bekoorlijke senoritas, die het kanten hoofdtooisel nog blijven dragen en met den waaier pronken, en die geene andere bezigheid schijnen te hebben, wanneer het weder niet al te heet is, dan den ganschen dag te wandelen. Een Franschman, sedert meer dan twintig jaren te Barcelona gevestigd, en met wien wij kennis hadden aangeknoopt, vertelde ons, dat de Spaansche juffrouwen hoegenaamd niet houden van werken, en niets liever doen dan zich opschikken, gaan flaneeren en zich in het beschouwen van hunne helder blauwe lucht verlustigen. Wanneer ze in het huwelijk zullen treden, waarschuwen zij heel liefderijk haren toekomende, dat ze als jonge dochters zeer weinig hebben gewerkt, en dat ze, eens getrouwd zijnde, dit in het geheel niet meer zullen doen.
Onze vraag, of de jonge heeren, in bestuurlijke of andere ambten, veel geld wonnen, beantwoordde hij ontkennend, zeggende: dat er in Spanje minstens twee feestdagen per week worden gevierd, en soms wel drie, waarop niets wordt gedaan; dat in de brievenpost, en ook in nog andere besturen, het werk door een onvoldoende personeel wordt verricht - iets dat wij, ook te Barcelona, reeds ondervonden hadden - en dat de bureelen altoos vroeg gesloten werden; dat de fabrikanten van zijden, wollen en katoenen stoffen, enz., niet veel meer laten werken dan voor het dagelijksch verbruik en voor zoolang de aanvraag voortduurt. Wij drukten hem onze verwondering uit, en vroegen, hoe die jonge huwelijken, met die nietsdoende, pronkerige wijfjes, toch het eene einde van het jaar aan het andere konden knoopen. Met een wijsgeerig lachje en knipoogend, antwoordde onze vriendelijke zegsman: ‘Il y a des accommodements avec le ciel.’ Zou onze vriend zich hier niet aan achterklap, jegens de Spaansche schoonen, hebben schuldig gemaakt?
In den beginne, verwonderde het ons, dat er te Barcelona zoo schrikkelijk veel slecht geld in omloop en gangbaar was. Wanneer wij, in tramwagen of koffiehuis, een douro lieten wisselen, gaf men ons eene handvol allerlei oude Spaansche