Boekbeoordeeling.
Mina Lievens, door L. Buyst.
Liefderomans gelijken wel eenigszins aan de klassieke muziek, met hare duizenderlei kleine variatiën op hetzelfde thema; ook de schrijvers van liefdesavonturen tokkelen steeds dezelfde snaar, en ofschoon deze zoo oud is als de schepping, weten zij er nog altoos nieuwe tonen aan te ontlokken, om hunne lezers te boeien.
Zoolang de wereld blijft bestaan, zullen er liefderomans worden geschreven, omdat de liefde altijd even jong, altijd even frisch blijft. De ouderen van dagen, welke in dergelijke lectuur geenen lust meer vinden, en ze ook voor anderen afkeuren, denken er niet aan, dat ze door een jeugdig geslacht zijn opgevolgd, voor hetwelk de onuitputtelijke liefdegeschiedenissen eene onweerstaanbare aantrekkelijkheid bezitten, en dat dit jonge geslacht, binnen een paar dozijn jaren, op zijne beurt, weer door een ander zal worden vervangen, waarvoor zulke romans nogmaals eene aangename uitspanning zullen wezen.
Ondanks al de boetpredikatiën van grijskoppige wijsgeeren, is dit zoo en zal dit immer zoo blijven. De ouderen van dagen worden doorgaans stemmiger, en die stemmigheid - wij hadden bijna een harder woord geschreven, doch houden het in de pen terug - neemt gewoonlijk met de jaren toe, daargelaten eenige zeldzame uitzonderingen, waartusschen wij ons natuurlijk rangschikken.
Onze bewering is op ondervinding gegrond, en tot staving ervan, willen wij hier het volgende uit ons veeljarig dagbladschrijversleven vertellen. ‘Niemand genoemd, is niemand geblameerd,’ zegt het spreekwoord. Wij laten dus den naam van het blad ter zijde; hij doet hier overigens niets ter zake.
In onze hoedanigheid van tweeden opsteller, waren wij ook met het bezorgen en verzorgen van het ‘Mengelwerk’ gelast. Daartoe stond ons eene ruime keuze ten dienste van Hoogduitsche, Engelsche en Fransche romans. Bij enkele persoonlijke vertalingen, namen wij liefst onzen voorraad uit reeds in Noord-Nederland vertaalde werken, welke slechts een weinig moesten worden vervlaamscht.
Dramatische gebeurtenissen en liefdegeschiedenissen vielen het meest in den smaak der lezers van het blad. Dit was alles goed en wel, zoolang de eigenaars en de hoofdopsteller jong waren, of beweerden jong te wezen. Maar toen hunne haren begonnen te vergrijzen, werden zij ook stemmiger en preutscher; er mochten nog wel liefdevoorvalletjes als mengelwerk in het blad worden gegeven, doch slechts gezuiverde, ernstige, bedaarde. Alzoo moesten al de kussen zorgvuldig worden doorgeschrabt, en wanneer wij het ons veroorloofden er nu en dan nog een enkelen te laten doorslibberen, werd ons dit als een gruwel, als eene doodzonde aangerekend. Talrijke werken werden dan ook, tegen onzen dank, deerlijk verminkt.
Deze en nog menigvuldige andere wederwaardigheden, boezemden ons eindelijk eenen walg in van het journalistenleven. Maar dewijl het hier juist de plaats niet is om te vertellen, hoe wij dagbladschrijver werden, en op welke wijze en voor welke redenen wij ons vrijwillig van dit ambt losrukten, voorbehouden wij ons, om dit alles later, in een afzonderlijk artikel, mee te deelen.
Bij het nalezen van het vorenstaande, zien wij, dat wij nog geen enkel woord hebben gerept van het ons ter beoordee-