Christelijke kunst.
De aartsbisschop van Mechelen heeft, onder dagteekening van 22 Februari 1886, een omzendbrief laten uitgaan, die eene groote beteekenis heeft voor een niet onbelangrijk kunstvak en mitsdien voor hen die het uitoefenen. Al sedert jaren, vinden zich onze oude beeldekens en prenten verdrongen door vreemde, die voor een gedeelte slecht of wansmakelijk zijn gemaakt en niet zelden bespottelijk mogen worden genoemd. Het is te hopen, dat de aartsbisschoppelijke brief hierin verandering ten goede mogen brengen. Hij luidt hoofdzakelijk als volgt en is gericht tot de geestelijken en geloovigen van het bisdom:
‘Het gebruik der prenten en de eerbied dien men er aan bewijst, klimmen op tot de eerste tijden van het christendom. Gedenkteekens die ons in schrift en beeld overgebleven zijn, geven er ons de volle verzekering van. Volgens de inzichten der H. kerk, dienen die prenten om ons beter te onderrichten in de zaken die den godsdienst aangaan; zij helpen ons, gelijk eene prediking dat zou doen, om ons in eene taal die tot de oogen spreekt, de weldaden en gunsten van den Allerhoogste in het geheugen terug te brengen, om de voornaamste mysteriën onzer verlossing te herinneren, om de geloovigen op te wekken tot de liefde van onzen Heer en onzen God, alsook tot de vereering der heiligen en de navolging hunner deugden. Zij hebben dikwijls meer kracht dan welsprekende woorden, om aan het volk groote waarheden te leeren die de taal bijna niet kan uitdrukken. Zij zijn, ja, noodzakelijke medehelpsters voor het christelijk onderwijs.
Het is niet te loochenen dat er tegenwoordig in het maken van die godsdienstige beeldekens beweenlijke misbruiken ingedrongen zijn: om beeldekens te vervaardigen houdt men geene rekening meer van de manier van doen der vroegere christene kunstenaars, en men volgt al de grillen der inbeelding. Daar is bijna geen denkbeeld te hebben van de buitensporige gedachten, van den bedorven smaak, dagelijks voortgebracht door de dwaze zucht om wat nieuws te vinden. De godsdienstige zaken voorgesteld door ongepaste afschilderingen, aardige samenstellingen, dubbelzinnige teksten, verdraaiing van de woorden der H. schriftuur, gevoeligheid waar ze niet van pas komt, en overdreven neiging naar zinnebeelden, alle misbruiken van dien aard schijnen gewettigd; en welhaast zullen de godsdienstige prenten de geloofsleer niet meer ter hulp komen, noch een middel zijn om de godsvrucht op te wekken.
Wij zouden degenen die de zaak aangaat van dat spoor willen afkeeren en hen doen terugkomen tot de overlevering der ware kerkgebruiken, en daarom hebben wij met onze eerbiedwaardige broeders, de bisschoppen, samen besloten, al de godvruchtige prentjes, bestemd om onder het volk verspreid te worden, aan een ernstig onderzoek te onderwerpen. Wij zullen geene voorkeur aan uitgever of school verleenen: ons eenig inzicht is de zuiverheid der leering te bewaren; onze goedkeuring zal geschonken worden aan al de beeldekens, - van welken oorsprong zij ook mogen zijn, - die met de voorschriften der kerkvergadering overeenkomen.
Wij noodigen vuriglijk de eerwaarde heeren
pastoors en al de priesters van ons bisdom uit, om ons daar krachtdadig in te helpen, en geene godsdienstige beeldekens uit te deelen, dan die het bewijs dragen dat zij door onzen keurder (kanunnik E. Reusens, hoogleeraar te Leuven), aangenomen zijn. Aldus zullen wij de vertroosting genieten, van welhaast uit het midden der christelijke bevolking al die onbeduidende en gevaarlijke voortbrengsels te zien verdwijnen, welke de christelijke leering vervalschen en aan de godvruchtigheid een flauw karakter geven.’