damsche koloniale en uitvoertentoonstelling, in 1883, bekwam hij het eerediploma, welke onderscheiding hem ook te beurt viel te Caen en te Rouaan, waar hij zich buiten wedstrijd hield en tot lid van de jury benoemd werd.
De heer Marrou is wat men een dorps- of buitenjongen noemt. Hij kwam ter wereld in de nauwelijks 500 zielen tellende kleine gemeente Vaucluse, in het Zuid-Oosten van Frankrijk. Als aankomende knaap, werd hij, na eenig school-onderwijs te hebben ontvangen, leerjongen bij eenen blikslager te Serres, eene gemeente van zoowat 1200 zielen, die ook wel stad wordt genoemd, in het departement der Boven-Alpen. Vandaar verhuisde hij naar de stad Gap, in hetzelfde departement; hij woonde te Gap tot 1853. In laatstgenoemd jaar, vertrok hij naar Lyon en kwam er, als zestienjarige werkman, op eenen winkel, waar inzonderheid looden en ijzeren werken voor daken, ook sieraden, windwijzers, vazen en andere dergelijke voorwerpen werden gemaakt. De nieuwgekomene, die, sedert hij bij zijn eersten baas, te Serres, in de leer ging, zeer bekwaam was geworden in zijn ambacht, deed zijnen meester te Lyon al spoedig verbaasd staan over de vaardigheid, die hij betoonde in het verwerken van lood en zink. Het duurde niet lang, of er was haast niemand op den winkel, die het den jongen gezel te verbeteren wist, ook waar het de vervaardiging der moeielijkste stukken gold. Vooral muntte hij uit in het maken van metalen sieraden. ‘Dat (zoo verklaarden zijne kameraden) is eene aangeborenheid bij Marrou.’ Eenige jaren later, zag zijn baas hem dan ook noode vertrekken naar Parijs, waar den jongeling eene plaats als eerste werkman, op een grooten winkel voor het maken van ijzeren, zinken en looden voorwerpen, was aangeboden. Te Parijs was hij een tiental jaren werkzaam. Hij verliet die stad, om als zoogenoemde meestergast naar Rouaan te gaan. Thans is hij, al sedert ettelijke jaren, voor eigene rekening en op grooten voet, als kunstsmid, in Rouaan gevestigd, en de stad zijner inwoning houdt hem hoog in eere. Zijne uitgestrekte werkplaatsen bevinden er zich in de St.-Nicolaasstraat.
Voor vele belangrijke publieke werken, te Rouaan, werd meester Marrou's gewaardeerde medewerking ingeroepen. In 1874, toen de toren van Philippus-Augustus, bijgenaamd de toren van de maagd van Orleans (Joanna d'Arc), werd hersteld, was hem de vervaardiging opgedragen van de prachtige zuil, die de tinne van dien ouden merkwaardigen bouw versiert.
In 1877 was hem de vereerende doch moeielijke taak beschoren, den schoonen klokketoren der St.-Romanuskerk, te Rouaan, met gedreven lood te bekleeden. Op onze blz. 17 vindt men den voornoemden toren afgebeeld. Het daaraan door den heer Marrou verrichte werk is, in zijnen aard, schier weergaloos te noemen.
Een dergelijk werk, ditmaal in geslagen koper, verrichtte hij, in 1879, aan de vier kleine klokketorens, ieder 25 meters hoog, van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, welke de hoofdkerk is van Rouaan.
De fraaie kammen en naalden, die het dak van het gerechtshof te Rouaan versieren, zijn mede door den heer Marrou gewrocht.
Dat de kunst van den bekwamen smeder, ook buiten de stad zijner inwoning wordt ingeroepen, behoeft wel niet te worden gezegd. Tot zelfs uit Parijs, ontvangt de heer Marrou bestellingen en dit nog wel in groot getal en van belangrijken aard.
De stad Havre gaf hem al de metalen bouwsieraden van hare koopmansbeurs te maken.
Voor de St.-Jacobskerk van Dieppe vervaardigde hij de looden daknaalden, in den stijl van de xve en xvie eeuw, welk aan het gebouw een zoo eigenaardig voorkomen bijzetten.
Zooals men uit deze beknopte opgaven kan nagaan, is de naam van Ferdinand Marrou, die zijn 50e levensjaar nog niet is ingetreden, reeds aan tal van groote werken verbonden, die hem eene zoo goed gevestigde als welverdiende faam hebben verworven.
Wij verhaasten ons, er bij te voegen, dat de door hem vervaardigde metalen voorwerpen, van allen aard, voor inen uitwendige versiering van huizen, voor dagelijksch gebruik, voor benuttiging aan rijtuigen, op schepen, enz. enz., ontelbaar mogen worden genoemd. En de waarde der bedoelde voorwerpen wordt aanmerkelijk verhoogd door de omstandigheid, dat zij meestal door den uitstekenden kunstsmid worden gemaakt naar modellen van zijne eigene vinding en samenstelling, want de heer Marrou is een teekenaar van groote verdiensten, wien men nooit te vergeefs om een nieuw model vraagt. Vandaar de groote verscheidenheid, waardoor zijn werk zich kenmerkt en die op de Antwerpsche wereldtentoonstelling zoo te recht bewonderd werd.
Het is ons dan ook een genoegen te kunnen melden, dat ettelijke van Marrou's meesterlijke smidswerken op de voornoemde tentoonstelling koopers hebben gevonden en in België zijn gebleven.