De munj-plant.
In Punjaub en eenige andere streken van Indië groeit de bovengenoemde plant overvloedig in het wilde, zonder dat zij tot nog toe de aandacht vestigde van de Europeesche nijverheid, die er evenwel groot voordeel zou kunnen uit trekken. De inboorlingen gebruiken de bladeren der munj-plant ter vervaardiging van daken voor hunne woningen; de stengels worden gebezigd voor mandewerk en er worden ook zittingen van stoelen en velerlei huishoudelijke voorwerpen uit gemaakt. Van de vezels der plant, die door sterkte en taaiheid uitmunten, wordt touw en garen vervaardigd. De inboorlingen en Indische pachters gebruiken geen ander touw voor hunnen landbouwarbeid, dan zij zelven maken van de vezels van munj. Buitendien dient de plant ook nog als veevoeder. Er wordt verwacht, dat deze zoo veelzijdig nuttige plant, te eeniger tijd een handelsartikel zal worden voor de Europeesche markt.