De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
De Stradivarius der Servais.Sinds den schielijken dood des meesters, slaapt de Stradivarius van Joseph Servais in zijne kast met zilveren sloten. Naar het zeggen van een dagblad van Parijs, wordt het wonderbaar speeltuig de gelegenheid van eenen oprechten wedren tusschen kunstenaars. 't Is er om te doen, welk der bijzonderste museums van Europa in dien kamp den prijs wegdraagt. Het conservatorium van Parijs bereidt zich ten strijde. In zijne rijke verzameling zou het onschatbaar juweel, het werk van een talentvollen drijver, een goed figuur maken. Maar er zijn ernstige tegenkampers; Berlijn, Sint-Petersburg en Londen. Schoenmaker in de week, 's Zondags zanger, op de feestdagen vedelaar, droomde Jan-Baptist Servais voor zijnen zoon Frans eene hoogere bestemming; hij wilde hem tot kleermaker doen opklimmen; van den schoen tot de broek, dat was toch al een trap hooger. Van muziek kon er geen spraak zijn. Is er wel een ellendiger stieltje als dat van muzikant! Maar wat baat het, tegen zijne roeping in te worstelen? Frans, in de leer gesteld bij eenen kleermaker van Hal, verliet aldra de naald voor de viool, den tegenbas of de klarinet. Tusschen die drie speeltuigen aarzelde zijn hart. Op zekeren dag toch sprak hij kortaf tot zijnen vader: ‘Ik zal muzikant worden!’ Tegen eene zoo stellige geloofsbelijdenis kon de vader al niet veel inbrengen. Hij leerde zijnen zoon al wat hij zelf kende, en dat liep niet hoog. Doch gelukkig, treffen ook soms muzikanten ‘den rijken liefhebber’, het droombeeld der schilders, aan. Markies de Sayve werd de Médicis van Frans. Die adellijke muziekliefhebber, den kunstenaar vermoedend, die in den jongen kiemde, legde er zich op toe hem te doen ontluiken. Maar na verscheidene jaren van studie, dobberde Frans nog immer van de viool naar de klarinet, van de klarinet naar den tegenbas, toen, op zekeren dag, den beroemden basvioolspeler Platel hoorend, hij zijne bestemming begreep: ‘Ik zal de basviool spelen!’.... Hij speelde ze.... en hoe! Wij vertoeven niet langer bij zijn verblijf in het conservatorium; noch bij den gloriedoop, te Parijs hem gegund, toen de steller van Guillaume Tell, bij het eindigen van een concerto, met de tranen in de oogen, zegde: ‘Twee uitstekende kunstenaars hebben mij in de ziel ontroerd, Paganini en Servais;’ noch bij zijne zegevierende reizen door Europa; wij vinden hem op zijnen ‘Tocht in Rusland’, in 1841. ‘Aloude regeerende familie in de viie eeuw, onder hare voorouders verscheidene koningen en sultans van Damas, van Egypte, van Konstantinopel en van Antiochië tellend, vorsten des rijks sinds de xviiie eeuw:’ zoo spreekt de almanak van Gotha over de familie Yousoupoff, die Frans Servais te Sint-Petersburg onder hare bescherming nam. De vorstin had in haar bezit het raarste stuk der Italiaansche speeltuigmakerij, eenen bas, geteekend: ‘Antonius Stradivarius. Cremonensis. 1701.’, een kunstjuweel, op bijzonder bevel der familie door den vermaarden tuigmaker vervaardigd, eenig specimen van groot formaat van dit tijdstip. - Volgaarne, sprak zekeren dag de vorstin tot den kunstenaar, hoorde ik u het snaartuig bespelen, dat sinds zoo vele jaren in onze verzameling slaapt. Servais nam den Stradivarius.... en, bij den eersten boogstreek, ontwaakte de oude slapende ziel; hemelsche klanken, bovennatuurlijke harmonie welden er uit.... En terwijl de snaren weenden, weende de vorstin mede. En toen de snaren en de vorstin uitgeweend hadden: - Meester, sprak zij, de ziel van Stradivarius sprak mij stillekens aan het oor, terwijl de bas zong.... Naar het schijnt was 't voor u, dat hij het speeltuig maakte.... maar vermits gij in 1701 nog niet op aarde waart, zoo vertrouwde hij het aan mijne familie, in afwachting uwer komst. Nu zijt ge hier, ik schenk het u dus weer. Inderdaad, gij alleen zijt waardig het te bezitten. En terwijl Frans, heel onthutst, wilde tegenspreken: ‘Bedroef de ziel van Stradivarius niet, voegde de vorstin minzaam er bij,... neem spoedig zijnen, beter gezegd uwen bas, op voorwaarde dat, komt gij weder te Sint-Petersburg, gij nogmaals hem zult laten hooren, niet waar?’ Hij kwam er weder, vijf en twintig jaar later, met eenen zijner leerlingen, dien hij zekeren avond bij de Yousoupoff's inleidde. Daar speelde de leerling op de beroemde basviool een stuk des meesters. - Is ook hij, vorstin, het speeltuig waardig? vroeg Franz Servais. - Zoowel als gij, want u zelf hoorde ik. Enkel zijt gij vijf en twintig jaar jonger, en ik, ik ben vijf en twintig jaar ouder. Het aangezicht van Servais straalde van geluk. Die tweede hijzelf was zijn zoon Joseph. Bij het einde van ditzelfde jaar 1866, op eenen somberen Novemberdag, zag men andermaal, achter eenen doodenwagen met bloemen overdekt, den Stradivarius in zijne kast met zilveren sloten, thans met rouwfloers omhangen. Jongelingen droegen droevig hem op hunne armen, als ware 't eene tweede lijkkist. De leerlingen van Servais geleidden den meester naar het kerkhof van HalGa naar voetnoot(1). Weinigen tijd daarna verrees de kunstenaar, in het prachtig marmeren standbeeld van Godebski, op het groote plein tusschen het stadhuis en de hoofdkerk van Hal; en de bedevaarders, die O.-L.-Vrouw van Hal, gaan bezoeken, houden sinds stil bij het beeld van den goedhartigen en zachtmoedigen Servais, en zien niet zonder aandoening zijnen marmeren Stradivarius. De andere, van hout, werd het erfdeel zijns zoons Joseph die ook de erfgenaam was van zijn talent. In de villa van Hal, waar zijn broeder Frans de toonzetting der Apollonide voltooide, voor hem geschreven door graaf Leconte de Lisle, daar was de ziel des vaders ook tegenwoordig als onder de vingeren des zoons de basviool haar lied aanhief. Voor eenigen tijd was Joseph ter jacht geweest met prins de Caraman-Chimay; 's avonds waren beide voor het familiemaal in de villa. Alhoewel een weinig vermoeid, had de meester zijn speeltuig aangegrepen, om zijnen gezel met eene sonate te vereeren. ‘Dat herstelt mij,’ sprak hij, en de basviool scheen onder den strijkstok hartscheurender te zingen dan ooit. Pas waren de laatste trillingen uitgestorven, of Joseph Servais legde zijne hand op zijn hart en zonk ineen in de armen zijns broeders. Hij was dood! (Zie onze blz. 148.) In zijne kast met zilveren sloten slaapt de Stradivarius der twee Servais als in eene doodkist!... Wie zal hem wekken? |
|