Lijkplechtigheid van prelaat J.-Chrys. Van der Sterre.
1652.
Uit eene kroniek of dagboek der Sint-Michielsabdij, te Antwerpen, in 't Latijn geschreven door prelaat Norbertus Van Couwerven, ontleenen wij de volgende bijzonderheden over de lijkplechtigheid, gehouden na het overlijden van Van Couwerven's onmiddellijken voorzaat, Joannes-Chrysostomus Van der Sterre. Zij schenen ons niet zonder belang, deels omdat zij eenen man aangaan, die niet zonder beroemdheid is in de geschiedenis der Antwerpsche letteren, deels omdat zij ons een gebruik dier tijden doen kennen, thans niet meer in zwang in Antwerpen, namelijk het houden eener lijkstatie na de reeds gedane teraardebestelling van den aflijvige. Het dagboek verhaalt als volgt:
De hoogwaardige J.-Chrys. Van der Sterre, te 's-Hertogenbosch geboren, abt van St.-Michiels en vicaris-generaal der orde, overleed godvruchtiglijk, te midden der gebeden en tranen zijner zonen en medebroeders, in den avond van 28 Juli 1652, na bediend te zijn van al de sacramenten der H. Kerk, in het 62e jaar zijns ouderdoms, het 44e zijner professie, het 39e zijns priesterschaps, het 23e zijns prelaatschaps.
Den 29en Juli van 's middags tot 's avonds werd het lijk op een praalbed, in de groote zaal der abdij, voor het openbaar tentoongesteld. Het was gekleed in abtelijk gewaad met eene koorkap van zilverlaken, doorweven met gouden bloemen, en met mijter en staf; rondom brandden er witte waskaarsen. Heel de zaal, even als de trappen en de voorzaal, was behangen met wit laken, op hetwelk, bij de lijkplechtigheid, allerzijds het blazoen van den abt werd vastgehecht; bij het hoofd van het lijk stonden op eene tafel zilveren kandelaren met kaarsen en een kruis te midden.
Daar men voor besmetting vreesde, werd het lijk den 30en Juli heel vroeg, ten drie ure, zonder andere plechtigheid, dan die in de standregelen der orde voor eene namiddagbegrafenis is voorgeschreven, - namelijk met kruis- en kandelaardragers, wierooker en den prior in zwarte koorkap - langs het voorplein, de spreekplaats en den kloosterpand ter kerke gedragen door zes priesters, en in de kapel van O.-L.-V. voor het altaar ter aarde besteld in het graf van den abt Christiaan Michiels. De deken van IJperen, broeder van den afgestorven abt, volgde alleen het lijk.
Den 31en Juli, ten 3 ure namiddag, ging de lijkprocessie uit, langs de abdijpoort bij het voorplein, en doorliep de korte-Vliersteeg, de korte- en de lange-Ridderstraat, de Steenhouwersvest, den Oever en de Kloosterstraat, om langs de groote poort de kerk in te treden. De stoet was samengesteld als volgt:
Vooraf gingen, onder hunne betrekkelijke kruisen, de kloostergemeenten der bedelende orden; iedere pater droeg eene niet brandende kaars van wit was van een pond; zij namen die kaarsen mede naar hun klooster, en iedere gemeente kreeg daarenboven voor die aanwezigheid 24 gulden. Eerst kwamen de paters Minimen van den H. Franciscus de Paula; 2. de PP. Beggaarden; 3. de PP. Augustijnen; 4. de PP. Minderbroeders; 5. de PP. Predikheeren.
Op de bedelende orden volgden de heeren kapelanen en de kleine kanunniken, insgelijks met gedoofde kaarsen van 't gewicht als hierboven.
Hierna kwamen de eerw. heeren kanunniken van Sint-Michiels met brandende kaarsen, en na hen de eerw. heeren kanunniken der cathedrale, eveneens met kaarsen.
Dan volgden de dekens en leden der schermersgilde van Sint-Michiel, 60 man in getal; ieder droeg eene brandende toorts van wit was. Voor deze verschijning kregen zij 120 gulden, en de knaap der gilde twee patakons.
Achter deze, droegen jonge kloosterlingen van Sint-Michiels de pontificale kleederen, en drie dienstboden in rouw het blazoen van den prelaat, in de navolgende orde: Een eerste droeg de zijden schoenen, een andere de zijden kousen op een kussen, een derde en een vierde, ieder eene der tunicellae, op eenen draagstok gehangen, een vijfde den staf en een zesde den mijter; ten laatste volgden de dienstboden met het blazoen.