Velasco en zijne vrouw, alsmede dat van den aartsbisschop Luïs de Acuna.
Aan schilderijen van voorname meesters is evenmin gebrek. In de sacristij zagen wij een Ecce Homo en een Christus aan het kruis van Murillo, eene Magdalena, welke aan Leonard da Vinci wordt toegeschreven, enz. Kortom, als men al het schoone wilde aanteekenen dat deze kerk bevat, zou men ten minste een paar weken te Burgos moeten verblijven, en dat lust ons niet. Ook bepalen wij er ons toe, dit alles ter loops te beschouwen, en, bij onze terugkomst in de fonda, eenige notas op het papier te werpen.
Al die kostbaarheden steken zeer sterk af met het overigens armoedige stadje, waar, behalve de hoofdkerk, weinig meldenswaardig te zien is. Op de Ayuntamiento, of het raadhuis, worden nog eenige gebeenten bewaard van den Cid en zijne echtgenoote senora Ximena, zoo befaamd in de Spaansche gedichten en door Corneille's meesterlijk treurspel. Volgens ons bescheiden oordeel, hadde men beter gedaan, die beenderen in het graf te laten rusten, dan ze hier te laten zien aan alwie er een pezeta voor over heeft.
De andere kerken boezemen geen belang in, evenmin als het museum, waar men eenige voorwerpen uit de afgeschafte kloosters heeft samengebracht.
Buiten de stad zijn wij een paar nog bestaande kloosters gaan bezichtigen. In dat van las Huelgas reales, een vrouwenklooster, zijn schoone koninklijke graven, welke echter verre overtroffen worden door het sierlijke albasten praalgraf van Juan II en zijne gemalin Isabella van Portugal, dat wij, op drie kwartuurs afstand van Burgos, te zien kregen, in la Certuja de Miraflores, een oud kartuizerklooster, waar nog een twintigtal monniken, tot aan hunnen dood mogen verblijven. De pater, die er ons rond leidde en alles aanwees, was zeer vriendelijk en gespraakzaam. Het kloosterkerkje is niet groot, doch het bezit een overheerlijk altaar, en bovengemeld praalgraf, ongeveer twee meters hoog, is een wezenlijk meesterstuk, waarvan elk plaatsje, hoe klein ook, voor het schoonste beitelwerk is benuttigd: wapenschilden en arabesken, vogelen en dieren, apostelen en evangelisten, met allerlei tusschen door slingerende versiersels. Dit alles is bekroond met allerliefste zinnebeeldige figuurtjes, waaraan ongetwijfeld jaren lang kundige mannen hebben gewerkt. Jammer dat van sommige dezer beeldjes het hoofd is afgerukt. Waarlijk, de kerels die zich aan zulk vandalenwerk hebben schuldig gemaakt, verdienen een brandmerk.
Valladolid, de tweede stad in Spanje waar wij bleven vernachten, is veel grooter dan Burgos; maar, volgens onze aanteekeningen, hebben wij er slechts zeer weinig belangrijks gezien. De menschen zijn er over het algemeen slordig gekleed, en velen ontmoet men er in de straten niet, zoodat wij genoodzaakt waren aan den eerste den beste naar den weg te vragen.
Schoone kerken zijn er niet; op onze wandeling door de stad liepen wij er verscheidene binnen. Eene vooral had onze aandacht getrokken: de Antigua, een kerkje dat van de xie eeuw dagteekent; binnen in was het onbeduidend.
Wij brachten een paar uren door in het museum, hetwelk vooral goed voorzien is van allerlei soorten van heiligenbeelden, uit de vernietigde kloosters der provincie herkomstig. Ook bewaart men daar een aantal oude graftomben, kerkgestoelten, en buiten dit hangen er eenige honderde schilderijen, meest alle zeer middelmatig. Men wees er ons twee of drie aan, onder andere eene Hemelvaart der H. Maagd, als van Rubens zijnde. Kunstkenners betwijfelen of die stukken wel echt zijn. De oplossing van dit vraagstuk laten wij aan meer bevoegden over; eene opmerking slechts willen wij maken: bijaldien al de schilderijen, welke wij, op onze verschillende zwerftochten, van dien grooten Antwerpschen meester te zien kregen, inderdaad door hem zijn vervaardigd, moet hij ten minste een paar honderd jaren hebben geleefd.
Ten onzent schildert men gewoonlijk de Spanjaarden af als een wreed, onhebbelijk volk, van kop tot teen gewapend en altoos gereed om u aan te randen, uit te plunderen en een verraderlijken steek toe te brengen. Van dit alles is geen woord waar; wij hebben integendeel overal beleefde en zelfs gedienstige menschen gevonden. Wel is waar, is het volk er fier van aard, en de meest hulpbehoevende caballero, in zijnen tot op den draad versleten mantel gewikkeld en met een ouden vettigen hoed op het hoofd, beziet u in het voorbijgaan met een trotschen blik, alsof hij van keizers en koningen afstamde; maar wanneer men hem met het beleefde senor aanspreekt, wordt hij zeer vriendschappelijk. Een hunner, tot welken wij ons hadden gericht om eene inlichting te vragen, vergezelde ons door de gansche stad. Onder andere wees hij ons het huisje aan, waar Christoffel Columbus den laatsten adem uitblies, en een ander, even klein, waar Cervantes, de befaamde schrijver van Don Quijote, eenigen tijd heeft gewoond. In dit laatste bewaart men nog voorwerpen van dit tijdstip voortkomstig, en het standbeeld van den man staat op een voetstuk, vlak voor het huisje. Cervantes zag er ons deerlijk mager uit.
Onze vriendelijke wegwijzer trok onze aandacht ook op enkele schoone oude gebouwen, met sierlijke voorgevels, namelijk het vroegere klooster van San Pablo, dat in latere tijden herhaaldelijk tot vergaderplaats aan de wetgeving heeft gediend; verder het oud college San Gregorio, waar thans de bureelen van den gouverneur zijn gevestigd. In het paleis, of beter gezegd het groote