Van de Distel
Lied gewijd aan dit kunstgenoodschap te Brussel.
Nemo me impune la cessit.
Men ziet de distel bloeien,
Als de oudste plant van 't land,
Ter duin, waar golven stoeien,
Ter hei, in 't stuivend zand.
Ze wuift de paarsche bloemen,
Zoo fier door wind en weer,
Ze is 't wapen, luid te roemen,
Indien u ontrouw griefde,
Getrouw kiemt weer de liefde,
Ze bloeit door strijd en smert.
De distel groeit in 't lijden,
Ze buigt de kruin nooit neer...
Wij groeien in het strijden.
O, beeft gij allen, kwaden,
Wanneer ge boozes doet...
De distel zal 't verraden,
Ze wreekt 't onnoozel bloed.
Ach, hoort ze Vlaandren kermen,
Ze stelt zich ruw te weer...
Ons wapen zal 't beschermen,
Wee hem, die haar belastert,
Verwerpt den laffen basterd
En drilt hem voort als top.
Op! disteliers, geklonken!
Den distelwijn gedronken!
Hee, is de distel steeklig,
Ze is fier als 't Vlaamsch gemoed:
Met boozen ruig en heeklig,
Met braven mild en goed...
Ons doel: de vrijheid roemen,
De tale, Vlaandrens weer,
Bij geur van distelbloemen!
Van kunstvlijt, liefde en licht;
Het recht doen zegepralen,
Dat is ons Vlaamsche plicht.
Dan bloeit in rouw, doch teer.
De distel op onz' lijken...
Brussel 1885.
|
|