den, stellen Griekenland, Rome, Frankrijk, Duitschland, Italië, de Nederlanden, Spanje en Engeland voor.
De leuning van de trap is van grijs marmer. De deuren zijn van geboend noteboomenhout. De zuilen der trapzaal zijn versierd met geel gipswerk, rood en bruin dooraderd. Het sieraadbeeldhouwwerk der paneelen, geel geschilderd, ter nabootsing van gebakken aarde, heeft een Pompejisch rooden achtergrond.
De dakramen dezer trapzaal hebben dof geelachtig glas, met roodachtige teekeningen; dank aan de keus dier kleuren, wordt geheel deze bewonderenswaardig welgelukte versiering warm en schitterend van toon. Treedt men de zalen voor schilderijen binnen, dan heeft men voor zich, vier achtereenvolgende zalen, drie van 11m00 en eene van omtrent 18m00 lengte; zij zijn 8m50 breed en staan met elkander in gemeenschap bij middel van poorten, die 1m80 breed zijn. De hoogte der zalen is omtrent aan hare breedte gelijk.
Het onderste gedeelte van het dakraam is volgens hetzelfde stelsel als die in het museum van Frankfort gemaakt; het vormt twee schuinsche vakken, van 4m00 oppervlakte. De schuinte bereikt 0m35; het middelste is aan den dekbalk verbonden door een versierden priemstijl. De balken zijn eigenlijk ijzeren liggers, waartegen geschilderde en vergulde sieraden aangebracht zijn. Zooals te Frankfort, stroomt het licht het museum van Kassel overvloedig binnen; hier echter heeft de bouwmeester zijn verlichtingsstelsel ondersteund met gordijnen, die op den zolder voor de lagere dakramen worden geschoven; deze gordijnen loopen op ijzeren roeden en komen in beweging bij middel van tegen den muur geplaatste krukken of draaiers.
Zonder die gordijnen, zou men hetzelfde ongemak hebben als te Frankfort, dat is te zeggen, eene onaangename terugkaatsing op de schilderijen.
Voor een museum, niet uitgestrekter dan dit van Kassel, gaat het verschuiven van gordijnen misschien niet gepaard met eenige ernstige hindernis; maar voor groote galerijen schijnt het ons toe, dat men zulke verwikkelingen moet vermijden; daarom verkiezen wij het stelsel van Weenen, dat ons alle waarborgen schijnt op te leveren.
Het binnengedeelte der dakramen heeft dof effen glas, 0m54 breed en 0m004 dik. Het buitenste gedeelte heeft groote ruiten van ruw en dof glas. Om te beletten, dat de ijzeren liggers der dakramen mochten plooien, heeft men daaronder kleine betimmeringen aangebracht. De halzen der zolderingen zijn gemetseld: zij bestaan uit kleine welfsels, die de ijzeren liggers ondersteunen. Tusschen de halzen en den rand van het ondergedeelte des dakraams, zijn luchttrekkers ingezet. Bijna tegen de nok van het dak, heeft men dit verluchtingsstelsel insgelijks toegepast; op iedere helling van het dak bevindt zich een opengewerkte band; deze banden bestaan uit zinken platen met doorboorde versiersels.
Die verluchting was echter, op verre na, niet toereikend: ook heeft men ze trachten te verbeteren, door het aanbrengen van een aantal kleine vensters.
Voor het wegleiden van het tegen het glas afloopende water, zijn er langsheen al de dakgordingen kleine zinken goten aangelegd. IJzeren leuningen, bronsgroen geschilderd, houden de toeschouwers op een zekeren afstand van de schilderijen.
De verwarmingsbuizen liggen aan de zijden der zalen, op 2m00 afstand van de schilderijen; onbetwistbaar is het stelsel van Frankfort en dat van Weenen veel beter.
De houten muurbekleedingen zijn alle geschilderd; de zwart geverfde deuren hebben groote vergulde sieraden; haar lijstwerk is zwart en groen. De houten beschotten bootsen groen marmer na en hebben zwarte lijsten. De kroonlijsten en halzen zijn met veel smaak versierd.
Al de wanden der zalen voor schilderijen zijn behangen met papier van Pompejisch roode kleur; het papier vertoont kleine, bijna onzichtbare versiersels.
Aan gansch den noordelijken zijgevel is eene reeks van kabinetten voor kleine stukken ingericht, volgens het stelsel dat beschreven werd voor de museums waarvan reeds gewaagd is.
Langs den zuiderzijgevel bestaat eene lange loggia, welke als een meesterstuk van stijl mag doorgaan. Zij is ongemeen smaakvol beschilderd: van uit de vensters heeft men een verrukkelijk uitzicht op den Vogelsberg, het Hainergebergte en op de dorpen Ober- en Niederzwehren.
(Wordt voortgezet.)