J.-L.-Wertheim-album.
In onzen jaargang 1882, blz. 179, vermeldden wij het ontijdig afsterven van den uitstekenden Nederlandschen letterkundige Jacob Leo Wertheim. Wij wezen te dier gelegenheid op de groote verplichtingen, die het Nederlandsch tooneel aan den ontslapene heeft, ten bate van hetwelk hij aan het einde zijns levens nog een loffelijk werk verrichtte, door een kapitaal van 5700 gl. te bezetten aan de Amsterdamsche tooneelschool. Ten behoeve van dezelfde school, is thans een album bijeengebracht, hetwelk eerlang in het schoollokaal te Amsterdam zal worden tentoongesteld. Het prospectus van dit album, dat den naam van Wertheim-album voert, is bij de uitgevers geb. Binger, te Amsterdam, verschenen. Aan dit stuk is ontleend de volgende belangrijke hoewel beknopte beschrijving van het album, welks bezichtiging ruimschoots waard is dat men daarvoor eene reis naar Amsterdam onderneme:
‘Op den 18den Augustus 1882 ontviel aan de Nederlandsche letterkunde een talentvol man, die eene eerste plaats onder hare beoefenaars zou hebben ingenomen, indien hem een langer leven ware gegund. Uitermate bescheiden, was Jacob Leo Wertheim slechts in den kleinen kring zijner warme vrienden bekend; wat het vaderland van hem had mogen verwachten, getuigen de geschriften in proza en poëzie, die in het vorige jaar het licht hebben gezien. Hij paarde een rijke fantaisie aan edele gedachten, en wist de scheppingen van zijn geest mede te deelen in de keurigste vormen. Wie bezat de gave der vertolking, gelijk hij, die ons Coppée's Grève des forgerons en Theuriets Jean Marie zóó wist weer te geven? Met hart en ziel had hij zich aangesloten bij de mannen, die de handen ineen sloegen tot verheffing van het Nederlandsch tooneel. Het secretariaat van de Amsterdamsche tooneelschool
| |
kon aan geen beter handen worden toevertrouwd dan aan de zijne, en geen gevoeliger slag kon die jeugdige instelling treffen, dan zijn dood. Maar hoe kort hij ook voor den bloei dier school gearbeid heeft, zijn naam zal aan haar steeds verbonden blijven. Het fonds, gesticht ter opleiding van jonge lieden voor het Nederlandsch tooneel, is een blijvend teeken van zijn hooge waardeering der schoone kunst.
In 1883 besloot de Amsterdamsche vereeniging Schlaraffia, onder de zinspreuk “in arte voluptas”, ten voordeele der tooneelschool een openbare bijeenkomst te houden, geheel aan de kunst gewijd. Allerlei voorwerpen van kunst en smaak werden bijeengebracht voor eene groote tombola, bij die gelegenheid te houden. Een voor dit doel ingezonden handschrift bracht het eerelid van Schlaraffia, de heer W.D.Th. Van Werkhoven, op het denkbeeld, om voor hetzelfde doel een album te verzamelen. Met instemming van de commissie voor het Wertheimfonds werden uitnoodigingen gericht aan allen, die door hun stand in de maatschappij, door hunne bijzondere verdiensten en als beoefenaars van kunst, wetenschap en letteren, in zulk een album niet mochten worden gemist. Hoewel het een Nederlandsch karakter moest dragen, mocht toch de vreemdeling niet ontbreken. Onder zoovele tijdgenooten, behoefden zij niet te worden uitgesloten, wier werkzaamheid reeds tot het verleden behoorde. Door de onvermoeide inspanning van den ontwerper, werd binnen twee jaren eene verzameling van bijna 500 bladen bijeengebracht, die door de kunstvaardige hand van den heer A. Grevenstuk, zóó werden ingericht, dat het geheel een monument vormt, den medewerker en den naam van Wertheim waardig. Aan allen, die tot de samenstelling medewerkten, zij een woord van dank gebracht. Doch allermeest brengen wij hulde aan den heer Van Werkhoven, die uit hoogachting voor den ontslapene en uit liefde voor de tooneelschool zulk een reuzenarbeid ondernam, en geen poging onbeproefd liet om dit album te maken tot wat het geworden is. Zijne onverdeelde toewijding verdient aller waardeering.
Over den inhoud van het album behoeft weinig gezegd te worden, het spreekt voor zichzelven. Een deel der albumbladen is gewijd aan de nagedachtenis van J.L. Wertheim. Hiertoe behooren die van de heeren A.C. Wertheim, prof. B.J. Stokvis, H. Binger, H. De Veer, A.T.J. Reiger, Josephine De Groot, Maurits De Vries, Rosa de Vries, van Os, Eug. Manuel, Em. Hiel, Ernst Possart, Carl Heyman en W.J. Hofdijk. Elk blad getuigt van warme vriendschap, oprechte waardeering en diepen rouw over zijn vroegtijdigen dood.
Het doel van het album gaf aan velen de woorden in de pen, die zij met eigen hand hier neerschreven. Philippe, graaf van Vlaanderen, en de minister J. Heemskerk Az. spraken hunne beste wenschen voor de tooneelschool uit en brachten haar hunne hulde. F.H. Witkamp bezong haar in een gedicht. Mev. Kleine-Gartman geeft eene les uit rijpe ervaring. L. Bouwmeester ontboezemde eene verzuchting, begrijpelijk zoowel als gerechtvaardigd. Busken Huet laat Hooft uit zijne Nederlandsche historiën een woordje over het tooneel zeggen, en L.A.J. Burgersdijk schrijft een fragment uit zijn meesterlijke vertaling van Shakespeare. J.N. Van Hall wijdt een gedicht aan den tooneelspeler, en vrouwe Courtmans-Berchmans richt het woord tot eene tooneelkunstenares. “De kunstenaar, zegt de begaafde tooneelspeelster Cath. Beersmans, “moet bezitten eene ziel die gevoelt, een hart dat bemint, een hoofd dat begrijpt, en een wil die van geen rusten weet, want kunst vordert leven, liefde en onverdeelde toewijding.” Over het tooneel en de tooneelspeelkunst spreken ook J. Neumann, N. Judels, C.N. Wijbrandts, M.A. Perk, O.G. Smit, Joh. Gram, Multatuli, P. Fredericq, Ed. Van Bergen, Th. Coopman, C. Coquelin, Adèle Godoy, Gey van Pittius, en de hoogleeraren Donders, Buys Ballot, A. Pierson en J. Ten Brink hunne denkbeelden uit.
Voorts is bij de meeste bladen met een woord aangegeven, wat zij bevatten. Slechts van enkelen konden wij den geheelen inhoud mededeelen, omdat de omvang van dezen wegwijzer binnen zekere grenzen beperkt moest blijven. Wij hebben in die afgedrukte bladen echter geene bloemlezing willen geven, maar eenvoudig eene proeve van den rijkdom en de beteekenis dezer verzameling, waardoor tevens de waarde van den catalogus voor de belangstellende bezoekers van de tentoonstelling kon worden verhoogd.
Men vindt in het album handteekeningen of bijdragen van de volgende vorstelijke personen: Willem III; prins Hendrik en prins Frederik; koningin Emma; kroonprins Alexander; groothertogin van Saksen-Weimar Sophie; vorstin von Wied, Maria; Wilhelm, vorst van Wied; Sophie, koningin van Zweden en Noorwegen; Gustav, kroonprins van Zweden en Noorwegen; Victoria, kroonprinses van Zweden en Noorwegen; Leopold II, koning van België, welke schrijft; “Zeer genegen voor de Nederlandsche tooneelkunst, schrijf ik mijnen naam in het album ten voordeele van het tooneelfonds, met mijne wenschen voor de jonge leerlingen der Amsterdamsche tooneelschool;” Philippe, graaf van Vlaanderen; Elisabeth, keizerin van Oostenrijk; Elisabeth (Carmen Sylva), koningin van Rumenië; Georg I, hertog van Saksen-Meiningen; Maximiliaan, hertog van Beieren; prins Roland Bonaparte; Cosmo III de Medicis; hertog van Aumale.
De catalogus bevat niet minder dan 494 nummers en de verzameling is de bezichtiging overwaard. Schilders, graveurs, beeldhouwers, kunstenaars, letterkundigen, wetenschappelijke mannen, geleerden, toondichters, tooneelspelers en zangers, vindt men in deze fraaie verzameling vertegenwoordigd.
Generaal Verspijck, luitenant-generaal van het Nederlandsch-Indisch leger, schrijft: “Het Atjehsche volk moge door zijne wreedheid en trouwloosheid ons afschuw inboezemen, zijne vaderlandsliefde, moed en hardnekkigheid wekken ieders eerbied op. Wanneer ooit ons vaderland bedreigd mocht worden, is het te hopen, dat het Nederlandsche volk zich even opofferend, aaneengesloten en volhardend toone.”
Er zijn niet minder dan 221 teekeningen of waterverfschilderingen.
Prof. dr. Jac. Moleschott te Rome schrijft: “Naast en na de bouwkunst is de tooneelkunst voor alle volksklassen het meest toegankelijk. Zij oefent onder alle kunsten op den minst beschaafde de grootste aantrekkingskracht. Daarom rust op den tooneeldichter de grootste verantwoordelijkheid.”
Prof. dr. C.W. Opzoomer, Utrecht: “De echte speler vertoont u overal denzelfden mensch en is juist daarom voor de meest verschillende rollen geschikt. Nergens verloochent hij die eenheid van ons geslacht, die gij voortdurend voor oogen moet hebben, opdat het u mogelijk zij in hem den spiegel uwer eigen deugd en zonde te aanschouwen; maar hij weet er telkens de fijne trekken mee te vereenigen, die aan het bepaalde karakter, waarin hij optreedt, toebehooren, die ieder op zichzelf zonder beteekenis schijnen, maar te zamen de juiste, de sprekende uitdrukking vormen.’
De mensch sterkt zich in zijn geloof door de toestemming van anderen en in zijne gezindheid door de nabijheid van gelijkgezinden.
P.G.C.
|
|