Oude Pinacotheek.
Dit gebouw, door L. von Klenze, den bouwmeester van den Koning van Beieren opgericht, werd in 1826 aangelegd en in 1836 voltooid. De bouw levert buitenwaarts niets merkwaardigs op. Daarentegen is de binnenverdeeling zeer wel gelukt: op de eerste verdieping, waar de zalen voor schilderijen zijn, vindt men negen achtereenvolgende groote zalen; aan den noordkant (zijgevel), eene reeks van 23 kabinetten, door groote zijvensters verlicht. De verschillige scholen zijn zaalsgewijs verdeeld; in de groote zalen plaatst men de groote stukken; in de daarbij behoorende kabinetten, de kleine schilderijen van eene dezelfde school.
Op deze wijze, zijn al de tafereelen (groote of kleine) van eenen meester altijd verzameld en worden zij niettemin verlicht naar hunnen eisch.
De breedte der groote zalen is 11m35 en hare lengte verschilt van 13m40 tot 18m50 en 22m90, welke de grootste is. De deuren tusschen de zalen zijn maar 1m75 breed.
De hoogte der zalen is iets minder dan 1 1/2 maal hare breedte.
De zijzalen, langs den zuiderzijgevel, zijn geschikt als eene soort van loggia, met vijf en twintig bogen; zij geven uit op eenen tuin. De groote galerij is bewonderenswaardig versierd, naar het model der loges van Rafael, welke men in het Vaticaan te Rome aantreft. Op den muur, tegenover deze bogen, is eene reeks muurpilaren met paneelen of volle vakken herhaald, waarin men onderwerpen heeft geschilderd, betrekking hebbende op de geschiedenis der schilderkunst, van de middeleeuwen tot onzen tijd.
Deze schoone frescoschilderingen zijn het werk van Cornelius.
De vorm van het dakraam is nog al zonderling; het hooger gedeelte is plat en gesloten, om tot lichtweerkaatser te dienen, zoodat het licht langs de zijden binnendringt.
Met het oog op het ongerief, dat de sneeuw anders kon veroorzaken, is het stelsel goed bedacht; maar het uitzicht van dit glazen hok, zonder platte glazen zoldering, laat veel te wenschen over. Het stoort de bouwkundige harmonie; al verkreeg men ook door dit stelsel eene onberispelijke verlichting, wat niet het geval is, nog zou men het niet mogen aanbevelen zooals het te Munchen uitgevoerd is, want het is niet voldoende aan zekere practische noodwendigheden of nuttigheidsbehoeften te gemoet te komen; de aangewende middelen moeten ook met de vereischten van een goeden en wetenschappelijken bouwtrant overeenstemmen.
Maar de onooglijke inrichting is ook om eene andere reden onaanneembaar: het in de zalen verspreide licht is al te overvloedig en heeft het gebrek op de schilderijen te flikkeren en te weerkaatsen.
Het gemis aan een tweede, plat glaswerk, en de richting van het licht in aanmerking genomen, zoo is de zaak genoegzaam te begrijpen. Sedert lang, overigens, heeft het bestuur van het museum zulks ingezien, want de nieuwe zalen, welke men bij de oude heeft gevoegd, zijn met platte glazen zolderingen gebouwd en de verlichting is er veel beter. Dit is ook de meening van den heer bewaarder, met wien wij een onderhoud over dit onderwerp hadden.
De vloering der zalen bestaat eenvoudig uit eene laag cement en is in zulken staat van verval, dat met zich veeleer in eene schuur dan in een museum zou wanen.
Gansche stukken van die vloering zijn gebarsten en op meer dan eene plaats zijn brokken cement geheel verdwenen. Er zijn oogenblikken, dat men wezenlijk op puinen stapt. Het verwarmingsstelsel is ook slecht ingericht: de buizen zijn in den muur geplaatst en de gaten tot verwarming bevinden zich in de beschotten, juist onder de schilderijen. Al spoedig bemerkte men, welke verwoesting, onvermijdelijk, op zulke plaatsen moest verricht worden door deze openingen, langs waar de warmte in de zalen dringt, want boven elke opening is men verplicht geweest koperen hoeden te plaatsen, om de daarboven hangende schilderijen te beschutten.
De versiering der zalen is ook zeer slecht begrepen. De kroonlijsten hebben sieraden van Griekschen vorm die verguld zijn, en die, uitlossende op witten grond, eene hinderlijke uitwerking teweegbrengen voor de schilderijen en, voorts, over het geheel, een onaangenamen indruk maken.
De muren, waaraan de schilderijen hangen, zijn ouderwetsch rood gekleurd; het beschot is marmerkleurig geschilderd.