oogen zien kon. En toch was de hand des Heeren zwaar over beide, want de vader stierf, toen ze beide nog zeer jong waren. Maar Grace hield er haarzelve en de zuster toch wakker bovenop, want zij is bij de hand, zooals dat dan ook zijn moet, in ons oud Ierland. Grace maakte kennis met een knappen, flinken jongen, en daarbij een vluggen werker. Paste Grace op hare zaken, hij deed dat niet minder goed, en iedereen zei dan al, dat zij voor elkander geschapen waren; maar zij besloten niet eer te trouwen, dan als John Carey zijn tijd had uitgediend. Weken verliepen en maanden verliepen en Nell werd alle dagen schooner en knapper; zij kon met zeil en tuig omgaan, eene boot sturen en matroozenliedjes zingen, en was daarbij zoo schuw en zoo trotsch, als ware zij eene prinses geweest. Grace had wel soms een gevoel in haar binnenste dat John niet meer zoo hartelijk tegen haar was, als vroeger wel; maar hij had veel van den drogen koelen Engelschen aard, en dus zette ze zich die gedachte telkens weer uit den zin. Op een Zondag namiddag waren zij, dat wil zeggen Grace en John en Nell, eens daar ginder aan 't water, vlak over de plek waar gij Grace zaagt staan. Grace zat aan 't strand en John bij haar, terwijl Nell daar op de rots omklauterde en zong, als een wilde meerle. Meermaals waarschuwde zij 't kind, zich niet te roekeloos te wagen; maar Nell lachte haar enkel uit en ging nog doller te werk. Grace echter merkte spoedig, dat John, in plaats van naar haar te luisteren, enkel op Nelly lette, en eene zware wolk kwam over beide en zij zwegen.
Plotselijk, toen Nell zich over de rots neerboog, om eene bloem te plukken, stortte zij naar beneden- de rotsen waren steil, en 't water diep, en toen zij toeschoten, werd het meisje reeds door de eb weggedreven en was 't water rood van haar bloed. John was een goed zwemmer, en met een kreet, die Grace zelfs op dat oogenblik door 't hart sneed, sprong hij in 't water en bracht haar na weinige minuten in zijne armen aan den oever: en voordat nog de zon onderging, die op de drie had geschenen, zag Grace wel aan de razende drift, waarmee John bij de nog altijd onmachtige zuster knielde, dat hij deze beminde met de liefde, die hij eens haar had toegezworen.
- Het kon mij niet fel verwonderen, zei Grace later eens tot mijne vrouw, die haar stiefmoeders nicht is; 't kon mij niet fel verwonderen, dat hij zich van mij af en tot haar wendde, want toen ik mij dien avond in den spiegel bezag, nadat ik het jong ding beschouwd had, zooals het daar op ons bed lag, als eene geknakte waterlelie,- toen voelde ik eerst goed, wat onderscheid tusschen ons bestond. En hoe kon ik er kwaad om zijn, dat zij Johns genegenheid had verworven? Ik weet, hoe ze in mijn eigen hart is vastgegroeid. Hebben we ze niet beide om zoo te zeggen met onze handen grootgebracht? En de eenige zorg, die ik in mijn leven hebben zal, dat weet ik, als ik maar eerst wat bedaarder zal geworden zijn, is dat zij toch John niet zoo trouw en oprecht lief hebben kan, als ik.
- Mijne vrouw, vervolgde de oude man, is alles behalve weekhartig, maar zij weende toch als een kind, toen zij Grace zoo hoorde spreken - zoo kalm en verlaten, en daarbij toch met zulk een diep lijden in elken trek van haar goed, trouwhartig gezicht. Den volgenden dag gaf zij John zijn woord terug en alles, wat zij anders nog van hem had; en wat haar in heur besluit meer kracht gaf, dan al 't overige, was, dat zij merkte, hoe Nelly zonder 't zelve te weten, eene soort van kinderlijke neiging voor den jongen man had opgevat. En geen wonder, want John was een zoo knap, flink manspersoon, als ergens op twee beenen loopt. Schoon, hij moet zoo blind geweest zijn als eene zeekrab, dat hij haar boven onze Grace stelde. Mijne vrouw sprak daar eens met haar over.
- Laat mij gerust, zei Grace echter; ieder weet, wat hij te doen heeft, als hij maar ernstig met zijn hart te rade gaat; en daar ik hen beide lief heb, heb ik toch waarlijk in de wereld niets meer te doen en te bidden, dan dat ze samen gelukkig mogen zijn.
Nu dan, na veel overleg, werd anderhalf jaar geleden besloten, dat John naar Australië zou trekken, en als 't daar maar eenigszins met hem lukken wou, zou Nelly met zijne eigene zuster nakomen, en dan zou hij daar trouwen. 't Was vreemd te zien, hoe Grace zich onder dat alles hield en hoe ze zich afsloofde, om alles voor Nelly in orde te brengen. En toen eindelijk brieven van John kwamen, dat Nelly en hare zuster met het naaste schip moesten nakomen, - mijn leven lang zal ik 't gezicht van de arme Grace niet vergeten, toen zij, buiten adem bij mijne vrouw kwam, met den open brief in de hand, - en zij las ons dien voor, van a tot z; hoe alles hem was meegevallen, wat hij maar bij de hand had gevat, en John haar bad, met Nelly scheep te gaan, en haar noemde, en hoe Grace haast stikte in dat woord, en: ‘Neen, riep zij, dat nooit! Ik wil alles doen, wat ik kan, om haar gelukkkig te maken, tot aan het einde mijner dagen, zooals ik altijd heb gedaan; maar daar leven met hen! God vergeef mij, - zei ze, - dat kan ik niet!’ Wat ik weet, vervolgde de oude man, van 't oogenblik dat Grace den brief kreeg, tot op dezen huidigen gezegenden morgen, waren al hare gedachten maar enkel daarop gericht, hoe zij hare zuster op de beste en gemakkelijkste manier en met al, wat zij gebruiken en wenschen kon, over zee zou krijgen. Ik ben zoo zeker, als ik van dat zonnelicht daar zeker ben, dat dit schepsel van den dag harer geboorte nooit aan zichzelve heeft gedacht - neen, nooit! Gij hebt haar gezien - welnu, ieder doekje, ieder lapje, ieder lintje, dat hare zuster aanstond, heeft zij weggegeven - en waartoe? Om het meisje schooner en liefelijker te maken in de oogen van hem, die haar man had moeten zijn. De beide meisjes te zien, zooals ik ze vandaag gezien heb, Nelly opgeschikt als eene juffrouw, zoodat ieder, die tijd had, naar haar omzag, en de arme Grace, gelijk gij haar daar hebt zien staan, met niets, dan de liefde van
allen, die haar kennen, om niet gansch bloot, naakt en verlaten op Gods wijden aardbodem te zijn; - haar te zien, met haar vasten, moedigen geest, zoo rein als Gods adem in den hemel; - haar te zien als eene bedelares in de kleeren, zonder schoenen of kousen aan de voeten, naakt en berooid om den wille van die al haar geluk hadden verwoest! En dan 't afscheid, - hoe zij hare zuster en zijne zuster moed insprak tot op 't laatste toe; en