Moeder Benoit.
Mejuffrouw Rosalia Monie, echtgenoote van den heer Petrus-Jacob Benoit, met wien zij den 16n Augustus 1884 hare gouden bruiloft vierde, zooals wij in onzen vorigen jaargang, blz. 122, hebben gemeld, overleed te Wijneghem, den 14n Februari, in den ouderdom van 76 jaren en 2 maanden. Zij werd den 17n Februari in genoemde gemeente begraven. Eene ingetogene vriendenschaar woonde den lijkdienst en de ter-aardebestelling bij. Aan het graf werd door den heer J. de Geyter de volgende afscheidsrede gehouden:
‘Verlaten wij dezen doodenakker niet, zonder met eenige woorden afscheid te nemen van het dierbare wezen, dat wij hier te rusten hebben gelegd.
Was het leven dezer vrouw anders dan 't leven van alle vrouwen uit haren stand, in onze Vlaamsche gewesten? Deed zij meer dan zorgen en zwoegen voor 't bestaan; meer dan beminnen en liefhebben naar den drang van heur hart; in hare kinderen het zaad leggen van eerlijkheid en werklust; troosten en opwekken in droefheid en onspoed; lijden, in stilte lijden, meer voor anderen dan voor zich-zelve; strijden tegen de duizende hindernissen en onheilen die gezaaid liggen vóór aller voeten; onvermoeid, als zij die te boven kwam; gelukkig, jubelend, als hare opoffering bijdroeg tot het geluk van hen die zij lief had?
Verschilde zij van d'andere, zoo bewonderenswaardige Vlaamsche moeders in 't algemeen?
Oordeelt, en beslist in uw gemoed, of aan moeder Benoit lof en dank verschuldigd is bij haar heengaan uit deze wereld.
Zij was eene Westvlaandersche, een kind van die zeekust, waar eens Maerlanten en van Eycken leefden; waar vroeger en trotscher dan elders in 't land stadhuizen en tempels werden gebouwd, toon- en tooneelkunst beoefend, en den vaderlandschen grond verdedigd met heldenmoed en heldenbloed.
Vervallen, diep vervallen was het Vlaamsche volk, toen zij meer was dan een kind; maar de vroegere grootheid was in hare familie niet vergeten; die was men ook nog bewust in den huiskring van hem dien zij koos tot gemaal. En in haar warm gemoed, in haar gloeiend hoofd, voelde, zag zij, dat ons vaderland alleen dan weer groot en bewonderd zou wezen, als wij weer ons zelven zouden zijn; als wij weer onze eigene gevoelens, onze eigene natuur in onze werken zouden neerleggen, in al onze werken, gelijk onze vaderen het hadden gedaan.
En zij deed het, die edele vrouw! Niet ten aanzien der geheele wereld; neen; eenvoudig en bescheiden, met beperkte middelen, alleen voor hare omgeving, - voor haren huiskring bovenal.
Zij legde 't goede zaad in het hart harer kinderen, verzekerd dat de natuur helpen, dat bloemen en vruchten eruit groeien zouden.
En zoo bewerkte deze moeder allereerst het geluk harer afstammelingen:
Het geluk harer dochter, die, ofschoon in een klooster afgezonderd, met innige blijdschap de Vlaamsche kunst in 't Vlaamsche land herleven weet;
Het geluk van haren zoon, jaren en jaren een banneling in de hei, waar echter zijn verloren woning, door toonkunst en letteren, voordracht en geschiedenis, een oase werd, ginds in die woestijn.
Zoo bewerkte zij 't geluk en den roem van haar derde kind, van Peter Benoit, die niet tusschen vier muren, niet in d'eenzame Kempen, maar in het hart van zijn land optreedt, met d'overtuiging hem door haar ingeplant, en die van millioenen tongen klinken doet: hij heeft gelijk!
Zoo heeft deze eenvoudige vrouw, deze voorbeeldige moeder tot de heropstanding van 't Vlaamsche vaderland meegeholpen.
Dat moest gezegd worden, dierbare doode, eer wij voor altijd afscheid nemen van u. En daarom, voer onzen dank, voer den dank van gansch ons volk mede, op uwe reize door d'eeuwigheid.’
De dichter Emanuel Hiel wijdde der overledene de volgende versregelen: