De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuitenlandsche bouwkundige onderzoekingsreis voor het nieuw museum van Antwerpen.
| |
[pagina 31]
| |
Het koninklijk-keizerlijk Oostenrijksch museum is een museum van toegepaste kunst; wij moeten dus niet lang over zijne inrichting uitweiden. Bepalen wij ons met te zeggen, dat de hoogte der zalen 1 ¼ maal de breedte overtreft, dat het hoogere ongebruikte gedeelte der wanden behendig gevuld wordt door eene hooge fries, zwierig versierd met behangselnabootsende muurschilderingen en dat het geheel een zeer grootsch uitzicht heeft. De lengte-doorsnede van eene der zalen; de doorsnede in de breedte en het plan van het benedengebouw hebben wij opgenomen, alsook de doorsnede van het dakraam boven het groot atrium, onderdeelen van het ijzerwerk en het algemeen plan der daken boven het atrium. Op grootere schaal maakten wij de teekening der dakramen in de tentoonstellingszalen: breedte-doorsnede der genoemde ramen; lengte-doorsnede; onderdeelen van ijzerwerk en algemeen plan van een der dakramen. | |
Dresden.Den 14n September kwamen wij te Dresden aan; deze stad moest onder zeker opzicht, het hoofddoel onzer reis zijn. Want, het is den bouwtrant der dakramen van de galerijen van Dresden, welken het programma van den prijskamp voor het Antwerpsch museum op bijzondere wijze heeft aanbevolen. Welnu, wij aarzelen niet het te zeggen, van al de museums, die wij bezocht hebben, kunnen wij er geen enkel vermelden, dat op zulke gebrekkige wijze ingericht is als de Königliche Gemälde Gallerie van Dresden. Het licht, in de tentoonstellingszalen, is verre van overvloedig te zijn; zelfs zijn er, waarin het bijna duister is; ten bewijze diene die groote achtkantige middenzaal, welke, naar het voorbeeld van de beroemde galerij der Uffizi te Florence gemaakt, de kostbaarste tafereelen der verzameling moest ontvangen. Wanneer men ze hare bestemming wilde geven, bemerkte men, dat het daarin donker was. Men moest het niet alleen opgeven, de glansrijkste stukken der galerij erin te plaatsen, maar zelfs schilderijen van tweeden rang. Men bepaalde zich erbij, de muren met tapijten met ingewerkte figuren te doen bekleeden. Deze inlichtingen werden ons verstrekt door den bestuurder van het museum zelve, doctor Karl Woermann, voor wiens groote wel willendheid wij met genoegen den verschuldigden dank betuigen. Doctor Karl Woermann scheen verwonderd, dat wij de verlichtingsinrichting van het museum van Dresden als model zouden kunnen nemen, daar hij zelve ze tamelijk gebrekkig vond. Hij ried ons aan, tot Berlijn en vooral tot Kassel door te gaan. Te Kassel, zegde hij, is een klein museum, waar het stelsel van verlichting volmaakt is, en beter dan eenig ander, als voorbeeld kan dienen. Overigens, een brief van den heer schepen Jos. Lefebvre, dien wij te Munchen ontvingen, gevoegd bij andere inlichtingen, welke ons Duitsche bouwkundigen verschaften, kwamen de aanbevelingen van den heer doctor Woermann, aangaande het museum van Kassel, bevestigen: wij zijn derhalve later naar deze stad gereisd, waar wij, inderdaad, een onder alle opzichten belangrijk model hebben aangetroffen. Wij zegden hooger, dat de verlichting der zalen van Dresden onvoldoende is. De oorzaak daarvan is toe te schrijven: 1. aan de te kleine afmetingen der dakramen, wier breedte minder is dan de helft der breedte van de zalen; 2. Aan het feit, dat het buitenste glazen gedeelte der daken slechts juist de breedte heeft van het onderste gedeelte van het dakraam, hetgeen, rekening houdend van de engte der dakramen, het gebrek nog vermeerdert; want als men aanneemt, dat het licht op 45 graden invalt, komt dit stelsel noodzakelijk de verlichte oppervlakte zeer verminderen. Overal elders, en namelijk te Weenen, is deze schikking beter begrepen: het buitenste gedeelte van het dakraam overtreft de breede van het binnengedeelte in zooverre als vereischt wordt om eene regelmatige schuinte van 45 graden aan het licht te verzekeren. Wat het licht der zalen van Dresden nog opslurpt, zijn de traliën, welke aan de buitenzijde der dakramen zijn aangebracht, om te beletten dat brandstoffen en gensters, van naburige branden voortkomende, door de dakramen mochten dringen en in de zalen belanden. Een voortreffelijke maatregel, voorzeker, inzonderheid voor het museum van Dresden, dat, niet verre verwijderd van den grooten schouwburg, bij den laatsten brand in dit gebouw, ook in gevaar schijnt te hebben verkeerd; de traliën, evenwel, maken de reeds te weinig verlichte zalen nog duisterder. De zalen voor schilderijen hebben plankenvloeren en de daken zijn met koperen platen gedekt, op planken genageld, juist zooals men voor het museum van Weenen heeft gedaan. Deze daken liggen echter te plat. Ook zegde ons een der bedienden, dat het bijna ondoenbaar is, de daken schoon te houden, wanneer het sneeuwt. Zooals de museums van Frankfort en Weenen, bezit het museum van Dresden, aan den noordkant, eene galerij van kleine zalen, voor kleine schilderijen, welke door de zijvensters der gevels verlicht worden. Zooals men verder zal zien in onze beschrijving, zijn al de museums, welke wij bezocht hebben, van dergelijke lokalen voorzien: de museums van Frankfort, Weenen, Dresden, Berlijn, Munchen, Kassel en Amsterdam bezitten zijdelings verlichte kabinetten voor kleine schilderijen. De hoogte der zalen van Dresden bereikt, op weinig na, 1 1/2 maal de breedte. Wij hebben schetsen genomen van de lengteen breedte-doorsnede van de galerijen van Dresden. In geene enkele der zalen bestaan er handleuningen, om de schilderijen te beschermen. De bestuurder van het museum vindt, zegt hij, hoegenaamd geen nut aan deze afsluitingen, welke eigenlijk de doeken niet beschermen en, uit een ander oogpunt, zeer lastig zijn voor bezoekers, die bijzonder belang stellen in eene schilderij, welke zij van dicht bij zouden willen aanschouwen, hetzij om de manier van den schilder te bestudeeren, hetzij om het handteeken te ontdekken, enz.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 32]
| |
Wat ons het best gelukt heeft geschenen, in het museum van Dresden, zijn de gevels, welke, ofschoon zeer eenvoudig, toch een statig uitzicht hebben, en waarvoor de ontwerper, wijlen de bouwkundige Semper, de werken van den. Venetiaanschen bouwmeester Sansovino tot voorbeeld heeft genomen. (Wordt voortgezet.) |
|