dat schreiend het paard vasthield, zeide hij: Ik wil u beide laten overkomen, Peggy, in 't begin van 't volgende jaar; en gij zult haar eene dochter zijn, van nu af tot zoolang; en dan avourneen, dan zult gij mijne vrouw zijn.
Toen wij weder naar dien kant zagen, had de man de beide vrouwen verlaten en hield Peggy de oude moeder met teedere zorg omvat. terwijl een ander meisje haar een schoteltje met water voor den mond hield en haar aanspoorde, te drinken.
In het gedrang en gewoel der menschenmenigte, die als golven van een troebelen, opgezwollen stroom naar de inschepingsplaats drong, zag men vele soortgelijke tooneelen. Mannen, krachtige en oude mannen, omarmden elkaar als weenende kinderen. Velen der landverhuizers droegen met zorgvuldigheid door 't gedrang kleine herinneringen van hun geboortegrond - als bij voorbeeld den tak van een hun om de eene of andere reden bijzonder lieven hagedoorn, wiens teere bloesems en blaadjes reeds thans half verlept waren, een ruiker veldbloemen of dergelijke meer. Enkelen droegen lange hazelaarstokken, om daarmede de ruimte te omschrijven, waar zij, op vreemde aarde, slapen moesten, om, naar 't algemeene volksgeloof in Ierland, alle venijnig gedierte te verbannen. Een jong meisje zagen wij met eene aardige goudvink in een kooitje - zij en hare zuster waren uit de stad en vertelden ons, dat zij 't kantkloppen geleerd hadden van de zusters uit het klooster, dat zich daar ginder ver zoo statig aan den rivieroever verhief. Vervolgens begonnen zij bitter te schreien en omhelsden elkander, als tot een bewijs, dat zij, hoe treurig 't ook in het vreemde, verre land over de woeste zee wezen mocht, toch onbreekbaar aan elkaar vasthouden zouden.
Op het dek van de stoomboot was minder verwarring, dan men gedacht zou hebben. Het oogenblik der afvaart was nabij, - de politiedienaars hadden velen met geweld van elkaar losgerukt, die nog maar altijd niet tot scheiden konden besluiten, - velen die slecht plaats konden vinden, drongen zich tegen de verschansing, de meesten sprakeloos, maar met zooveel te welsprekender blikken en gebaren naar hunne achterblijvende verwanten gekeerd, welke hun, met hoeden, doeken en handen wenkend, het laatst vaarwel toeriepen. Te midden van het gewoel zaten een blonde knaap en een meisje stil, maar treurig bij eene fraaie, witte, langharige kat, die zorgvuldig in een korf gepakt zat.
Wij gaan naar vader en moeder, zijde de knaap; maar 't spijt mij toch wel, dat wij het lieve oude Ierland moeten verlaten.
Och, Ierland, mavourneen! klaagde een krachtig man, die zijne kinderen vast aan zijne borst klemde, en ben ik het zelf, die u verlaten moet, nadat ik u veertig jaar lang het zweet van mijn aangezicht en de liefde van mijn hart heb gewijd!
Zijne vrouw echter sprak hem met driftige gebaren toe:
- En denk aan uwe belofte, Mogue; denk aan uwe heilige belofte, dat gij mijn gebeente niet in het vreemde land begraven wilt, 't overzenden naar mijne eigen maagschap in Kilerca - dat is mijn troost.
Het laatste oogenblik des afscheids te beschrijven is onmogelijk. Jammergeschrei en gebed, heilwenschen en klachten vereenigden zich in eenen gillenden angstkreet van de zijde der vertrekkenden en der achterblijvenden, tot een muziekkorps op het voordek, St.-Patricksdag opspeelde, om de menschenstemmen te overstemmen.
Wij verlieten het schip en deze dichte schaar welgekleede en volstrekt nuchtere mannen en vrouwen met diepe droefheid en de ernstige vraag, waarom moeten deze een land verlaten, waar nog zoo vele duizende mijlen vruchtbaren grond onbebouwd liggen?
De plank werd doorgetrokken, de stoomboot geraakte in beweging en verwijderde zich met toenemende snelheid van haren statigen loop. Eenigen, door hun gevoel overmand, stortten op het dek neder; anderen gingen voort naar den oever te wenken en te roepen; de muziek speelde luider; de menigte langs de kaai haastte zich naar een ander punt van den oever, waar men den loop van het schip nog langer volgen kon. Wij hoorden, toen wij gingen, nog eene zwakke, sidderende stem:
‘Denis, Denis, vergeet uwe moeder niet, - uwe arme oude moeder!’
De avond, die op dezen onrustigen morgen volgde, was stil en uitlokkend. Wij wenschten de schouwplaats van al die tooneelen nog eens te zien, en reden naar de kaai. Zij was eenzaam en verlaten, tot op enkele verstrooide overblijvers van de vroegere opgewondenheid na. Wij reden door het dorp Douglas, eens beroemd wegens zijne zeildoekfabrieken, en verder tot waar de stroom zich tot eene soort van meer verbreidt, den Laugh Mahon.
(Wordt voortgezet.)