Het klooster Bethlehem te Zwolle.
In de verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis is verschenen: Necrologium van het klooster Bethlehem te Zwolle door fr. Waltm. Van Spilbeeck. Dit voor de geschiedenis belangrijk stuk is een afschrift van het origineel op perkament, een groot in plano, berustende in de abdij te Tongerloo. Ongetwijfeld hing voorheen (zegt de schrijver) dit geschiedkundig tafereel, ter nagedachtenis der afgestorvene medebroeders, ten toon in eene der conventueele zalen van het Zwolsch klooster. Hoe het eindelijk te Tongerloo kwam, is moeilijk met zekerheid te bepalen; doch zeer waarschijnlijk behoorde het vroeger aan het museum der Bollandisten, dat, gelijk bekend is, met al wat aan het werk der Acta Sanctorum was verbonden, in 1789 door het Oostenrijksch bestuur werd verkocht aan de abdij van Tongerloo, waar dan ook de uitgave der Acta Sanctorum werd voortgezet (zie onzen vorigen jaargang, blz. 75).
In vier kolonnen afgedeeld, bevat het Necrologium, na eene korte inleiding over de stichting des kloosters, de naamlijst der priores en fratres, met het jaar van hun overlijden. De eerste kolom is gewijd aan het eerste tijdvak der geschiedenis van Bethlehem, van bij de stichting in 1308 tot aan het jaar 1430. Gedurende dit tijdperk bleef het klooster, volgens de bepaling van den stichter, Bernardus van Vullenhoe of van Vullenhove, deken van Deventer, onderhoorig aan den proost van Bethlehem, bij Doetichem; maar in het laatstgemelde jaar sloot het Zwolsch Bethlehem zich aan bij die kloosters, welke zich met het kapittel van Windesheim lieten opnemen. De priores en fratres van dit tweede tijdvak zijn in de volgende kolommen aangeteekend; de vierde bevat echter slechts de weinige fratres, onder het bestuur van den laatsten prior, Joannes van Zutphen, aangenomen.
Na den historischen titel vertoont eene waterverfschildering eenen man, naakt ter aarde uitgestrekt en op een doodshoofd leunend, achter hem zweeft een lint met een opschrift, schier ten eenenmale onleesbaar geworden. De schrijver heeft enkel de volgende woorden kunnen ontcijferen:
......... Interid sermo ......... beneden die kleurenplaat en onder den titel: vita humana mortis meditatio, met twee Latijnsche koppelverzen. In de ledige vakken, tusschen de namen en de jaartallen, zijn bloemen geschilderd. De schrijver denkt, dat het handschrift dagteekent van het midden der xvie eeuw. Al de namen schijnen van dezelfde hand geschreven te zijn; slechts eenige jaartallen, vooral die hooger klimmen dan 1559, zijn door eene andere ingevuld. Bij sommige namen staat alleen 15... Dit schijnt echter de eenige leemte niet te zijn die in het afschrift voorkomt. De tijd, zegt schrijver, deed hier en daar de letters verdwijnen en het vuur verteerde ten deele het perkament op de plooi tusschen de 2e en 3e kolom en aan den bovenhoek der laatste. Dit belet niet, dat het stuk, zooals het thans het licht heeft gezien, hoogst belangrijk is te noemen voor de geschiedkundige opsporingen nopens het Zwolsche klooster en andere gestichten van dien tijd. Voor eenige historische feiten, ter