De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuitenlandsche bouwkundige onderzoekingsreis voor het nieuw museum van AntwerpenGa naar voetnoot(1).In onzen jaargang 1883, blz. 146, hebben wij vermeld, dat de bouwmeesters J.J. Winders en F. Van Dyk, met twee leden van het Antwerpsch gemeentebestuur, de heeren E. Allewaert en L. De Winter, naar het buitenland vertrokken waren, om er een aantal museums te gaan bezichtigen, ten einde nuttige aanwijzingen en inlichtingen te verzamelen voor het nieuw museum, hetwelk nu te Antwerpen in aanbouw is, volgens het ontwerp van de twee voornoemde bouwmeesters. Het aan 't gemeentebestuur ingediende belangrijk verslag over deze reis, wenschen wij eene plaats in te ruimen in ons tijdschrift en maken daarmede een begin in deze aflevering. | |
Frankfort.'s Maandags 3 September 1883 uit Antwerpen vertrokken, was ons eerste bezoek voor Frankfort bestemd, waar het nieuw opgerichte museum, Staedelsche Institut genaamd, wel waard was bestudeerd te worden. Gelijkvloers heeft dit gebouw eene uitgestrekte zaal voor beeldhouwwerken: zij wordt langs twee zijden verlicht en ondanks hare breedte, welke niet minder dan 17m60 is, bestadigen wij dat de verlichting der daarin tentoongestelde beelden zeer voldoende is. Deze uitslag laat ons toe te verzekeren, dat de zalen voor beeldhouwwerken van het aanstaande museum van Antwerpen, onder dit opzicht, niets zullen te wenschen laten, daar deze slechts 9m00 breed zijn en langs de twee zijden insgelijks licht ontvangen. De vloering der benedenzalen is in mozaïek, en is zeer wel uitgevoerd door het huis Odorico (van Frankfort en Weenen), hetzelfde huis dat de mozaïeken van het nieuw museum van Amsterdam heeft gelegd en dat zich eene beroemdheid heeft verworven voor zijne werken in gips, ‘nabootsing van marmer,’ waarover wij later zullen spreken. Het huis Odorico is, volgens de meening van den heer Simon Ravenstein (een der meest geroemde bouwkundigen van Frankfort), zoowel als die van den heer P.J.H. Cuypers, de bouwmeester van het nieuw museum van Amsterdam, onder alle gelijksoortige huizen, datgene, aan hetwelk men best een werk van groot belang van deze soort kan toevertrouwen. In deze vloering, van ingelegden steen, van het Staedelsche Institut, hebben wij beweegbare gedeelten opgemerkt: de mozaïeken zijn in ijzeren omlijstingen geplaatst en men kan deze laatste wegnemen. Deze openingen bestaan ook in de zolderingen, ten einde het nederlaten der schilderijen in de kelders mogelijk te maken. Daar ook de kleur der schildering van muren en plafonds der tentoonstellingszalen niet zonder belang is, hebben wij aanteekening genomen van degene welke gebruikt werd in de verschillige museums, die wij bezocht hebben: wij gelooven, | |
[pagina 18]
| |
dat het nuttig zal wezen, daarvan in het tegenwoordig verslag melding te maken. De muren der zalen voor beeldhouwwerken in het museum van Frankfort zijn Pompejisch rood, terwijl de plafonds, benevens de omlijstingen van de deur- en venstergaten, grijsachtig (zandsteenkleurig) zijn geschilderd. De galerijen van schilderijen zijn op de eerste verdieping: daarheen geleidt eene monumentale trap, waarvan de treden 0m37 breed en 0m15 hoog zijn. Marmer nabootsend gipswerk is veel gebruikt in deze prachtige trapzaal: de uitvoering is allerbest verzorgd; het marmer is zoo goed nagebootst dat men er zich zou in vergissen. Alvorens de zalen voor schilderijen binnen te treden, komt men in eene achtkantige zaal, waar de schoonste stukken van beeldhouwkunst, welke het museum bezit, geplaatst zijn. Het denkbeeld om de galerijen van schilderijen te laten voorafgaan door eene eerezaal, waarin merkwaardige gewrochten der oude kunst verzameld zijn, heeft ons zeer gelukkig geschenen en de indruk ervan is waarlijk treffend. De galerijen voor schilderijen zijn wel ingericht. Hare hoogte is omtrent gelijk aan hare breedte. Voor een museum van niet eersten rang, zooals het Staedelsche Institut, schijnt ons eene dergelijke hoogte der zalen voldoende te wezen; dit zou het geval niet zijn voor museums van eersten rang, welke groote schilderstukken bezitten; zooals men verder zal zien, zijn de zalen der galerijen van Dresden, Munchen enz., hooger, dan zij breed zijn. De zalen van Frankfort zijn 9m40 breed; hare grootste lengte bereikt 21m00. Het stelsel van verlichting, zonder slecht te zijn, is niet van de volmaaktste: in plaats van een plat glaswerk, als dit hetwelk in het oude museum van Antwerpen en in dit van Dresden bestaat, is het dakraam gevormd uit twee schuinsche vakken, welke het voordeel hebben stevig van bouw te zijn; te Weenen echter hebben wij eene beter beredeneerde toepassing van dit stelsel gezien. De dakramen zijn uit dof glas, met ruiten van 0m50 × 0m50; ieder raam staat in eene lijst, om dewelke eene zoogenoemde Grieksche teekening op glas gegraveerd is. Het licht is hier zeer overvloedig, doch een weinig hard; het weerkaatst op de schilderijen, hetgeen een groot gebrek is. De kleine hoogte der zalen is hiervan de oorzaak: de afstand, dien het licht moet doorloopen, om van het dakraam tot de schilderij te komen, is niet groot genoeg om het getemperd of verzacht tot op het tentoongestelde doek te brengen. Hier valt het licht bij 45 graden, recht op de schilderij; te Weenen, zooals men verder zal zien, valt het licht van 45 graden boven de ruimte, voor de schilderijen bestemd: wat de gebrekkige uitstraling belet, welke men te Frankfort vindt. Dit gebrek kan men ook in het oude museum van Antwerpen waarnemen, waar de hooger geplaatste schilderijen, tamelijk dicht bij het dakraam, te fel verlicht zijn; dit is eene ernstige hindernis, niet alleen voor wat het uitzicht van het tafereel betreft, maar ook voor zijne bewaring: al te helder licht doet natuurlijk nadeel aan de kleur. Voor de verwarming, gebruikt men het warmwaterstelsel, dat zeer vernuftig aangelegd is. Gewoonlijk vindt men de verwarmingsbuizen, op zekeren afstand van de muren, rondom de zalen geplaatst. Deze schikking heeft drie groote gebreken: 1. de beschadiging der schilderijen, welke, te dicht bij de verwarmingsbuizen geplaatst, gedurig en rechtstreeks door heete lucht bewalmd worden; 2. de groote onaangenaamheid voor de bezoekers, die steeds, hetzij onder zich, hetzij onmiddellijk voor of achter zich, de verwarmingstoestellen voelen; 3. de opeenhooping van stof op eene en dezelfde plaats, die moeielijk is te reinigen, daar de roosters, welke de buizen bedekken, min of meer tot schoenafkrabbers gebuikt worden. Wij hebben zooeven gezegd, dat het verwarmingsstelsel van het museum van Frankfort zeer vernuftig uitgevonden was. Inderdaad, men heeft in het midden der zalen kisten in plaatijzer van 2m70 lengte bij 0m80 breedte geplaatst, waarin de kronkelende buizen van het verwarmingstoestel verborgen zijn. De kisten zijn gesloten met een versierd traliewerk in gegoten ijzer, dat in eene houten lijst is geplaatst. Deze kisten, waarvan de hoeken afgerond zijn, zijn rondom met sofas bekleed. De buitenkanten der kist vormen de rugleuning; het binnenste bevat het verwarmingstoestel. In de kleine zalen heeft men een, en in de groote zalen van 21 meters heeft men twee van deze kisten geplaatst: de afmetingen, welke wij zooeven opgaven, zijn ruim voldoende, om al de noodige buizen te bevatten. De versiering der zalen bestaat uit notelaarkleurig geschilderde beschotten met zwarte versiersels. De muren zijn in Pompejisch rood geschilderd; de kroonlijsten en hare halzen in grijzen toon, afgelegd met goud. (Wordt voortgezet.) |
|