De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe kunstschilder Pieter Thys 1624 + 1677 en zijn meesterstuk in de decanale kerk van St.-Nicolaas (Waas).Pieter Thys, of Thyssens, gelijk men hem gewoonlijk noemt, is een der roemwaardigste mannen van het glansrijk tijdvak der Vlaamsche kunst, waar Rubens en Van Dyck het brandpunt van waren. Hij werd te Antwerpen geboren in 1624 en huwde aldaar den 19n Maart 1648, in de Sinte-Walburgiskerk, Constantia Van der Beken, en den 2n Juli 1670, in tweeden echt, Anna Bruydegom. Men roemt hem als eenen der beste leerlingen van Antoon Van Dyck, wiens kleur en teekening hij zich wist eigen te maken. In de Liggeren der Sint-Lucasgilde wordt hij in 1635-36 aangegeven als leerling bij Aart Deurweerder, in 1644-45 als vrijmeester; in 1661-62 is hij deken van het kunstgenootschap. De Almanch der konst-schilders, in 1777 verschenen, geeft van hem het volgende getuigenis: ‘....zyne reputatie in het historieschilderen vergeleek hem bynaer aen die van Rubens. Zyne schilderye van O.L. Vrouwe in de Kerke van St Jacobs tot Antwerpen, vermeerderde zoodaenig het getal der verwonderaers, dat men bynaer niet wist by wie hem vergelyken. ‘Men heeft hem met recht gestelt onder het getal der eerste van zyne natie. Hy was grooten teekenaer, zijne compositien hebben veel vuer, zyne koleur en zyne manier zyn krachtig................................... Daer zyn weynighe vlaemsche steden of zy hebben eenige werken van zyne hand.’ De laatste woorden bevatten loutere waarheid. Het overgroot getal van tafereelen, heden nog van hem bewaard, bewijst de vruchtbaarheid van 't penseel des meesters. Het Antwerpsch museum bezit van hem de volgende stukken: nr 350. Portret van Hendrik van Halmale; nr 351. Portret van Maximinus Gerardi; nr 352. Franciscus den aflaat van Portiuncula ontvangende (zie de Vlaamsche School van 1881, blz. 11); nr 353. Icarus en Dedalus; nr 354. Verschijning der H. Maagd; nr 355. Christus verschijnt aan den H. Joannes a Cruce; voorts kennen wij van hem nog de volgende schilderijen te Antwerpen in St.-Jacobskerk: De aanbidding van het H. Sacrament en de Verschijning van den engel aan Abraham bij het slachtofferen zijns zoons Isaak; in de voormalige kapel van het huis van Plantyn: Christus aan het kruis, twee kleine en twee groote engelen zijn getuigen van dezes sterven, een der laatste engelen verzamelt het bloed dat uit Jezus' voeten druipt; in de kloosterkerk der Theresianonnen: Hemelvaart van Maria; te Mechelen, in de kapel van Leliëndal: De H. Maagd als voorspreekster van de witte orde van den H. Norbertus bij de heilige Drievuldigheid; in het O.-L.-Vrouwegasthuis: De Nood Gods; te Gent, in het museum: H. Sebastiaan, na zijne marteling getroost door engelen, De bekoring van den H. Antonius en De bekeering van den H. Hubertus; te Dendermonde, in de hoofdkerk: De H. Rochus in de hut door engelen bezochtGa naar voetnoot(1) en De marteling van de H. | |
[pagina 199]
| |
Catharina; te Aalst, in de St.-Martenskerk: De marteldood der H. Catharina; te Zwijndrecht, in de kerk: Keizer Constantinus het waarachtig kruis dragende; te Brussel, in het rijksmuseum: De marteldood van den H. Benedictus; te Kopenhagen, in het museum: Mystiek huwelijk van de H. Catharina en een Vrouweportret; te Weenen, in het museum Belvedere, Venus Adonis beweenende; te Stockholm, in het museum: Achilles door Ulysses ontdekt bij Lycomedes' dochters. Pieter Thys schilderde een groot getal portretten; tusschen da bijzonderste worden vermeld die van: Konig Karel II, voor het Antwerpsche stadhuis; Willem Ogier, den Vlaamschen tooneelschrijver; den dichter Willem Caudron, van AalstGa naar voetnoot(1); den zoon van Balthazar Moretus IIGa naar voetnoot(2) en een tiental dekens en oudermans der Antwerpsche Kolveniersgilde. Daarenboven heeft hij voor kerken en kloosterpanden zooveel stukken gemaakt, dat zij eene groote kunstgalerij zouden vullen. Na een leven van ijverige werkzaamheid, na tal van leerlingen op de baan der kunst geleid en tot waardige en trouwe navolgers der meesters van de Vlaamsche school gevormd te hebben, overleed hij te Antwerpen in 1677, eenen schat van kunstgewrochten nalatende. Onder zijne meesterstukken rekent men de Afdoening van het kruis, die het hoofdaltaar der St.-Nicolaaskerk te St.-Nicolaas versiert; dit doek werd in 1672 geschilderd, en hij ontving daarvoor de som van 444 gulden. Dit bedrag werd hem op drie verschillige tijdperken voldaan, uitwijzens de oorspronkelijke kwijtbrieven, berustende in het archief van voornoemde kerk: ‘Ick onderschreven bekenne ontvangen te hebben uit de handen van Mr Franciscus Fyt de somme van veerthig pond groote, op minderingh van 't hoog autaerstuck in de selve plaetse van sinte Nicolaes, 29 october 1672. Pieter ThysGa naar voetnoot(3).’ Op 1 Juli 1673 werd de tweede betaling gedaan, 20 pond grooten bedragende, en eindelijk den 6n April 1674, het overblijvende der schuld, zijnde nog 14 ponden, afgelost in handen van de huisvrouw des schilders. Dit altaarstuk, 3m30 hoog, 2m25 breed, is eene samenstelling van zeven meer dan levensgroote figuren, allen keurig geteekend, krachtig van kleur en al de hoedanigheden weerspiegelend van de Vlaamsche school. Zijn er eenige beelden, die ontleend schijnen aan de beroemde Afdoening van Rubens, het penseel van Thys gaf hun zulk eene nieuwe houding, dat zij voor eigene scheppingen kunnen doorgaan. Zoo zien wij het overheerschend figuur, het lichaam van den Christus, eene grootsche dwarslijn over het gansche tafereel beschrijven. Hier munt de meester voornamelijk uit als volmaakt ontleedkundige, in den vollen zin des woords, bekend met de minste vezel en de kleinste spier van het menschelijk lichaam. Het hoofd hangt ver achterover, derwijze dat het zich in het verkort voordoet en het oog vrij kan doordringen tot onder de wenkbrauwen, de neusvleugels en de onderkin. De zware taak van hoofden of lidmaten verkort te schilderen, verwaarloosden de oude meesters der Vlaamsche school in hunne gewrochten nooit; zij schijnen het met opzet te doen, om alzoo hunne bedrevenheid ook in de moeielijkste deelen hunner kunst te toonen. Voorwaar, het Christushoofd in de voornoemde schilderij is verrukkend schoon, en wat de uitdrukking betreft, het lijden van den Godmensch is aangrijpend vertolkt. Niet minder grootsch en prachtig zijn de beelden der omstaande personen. Vol eerbied en droefheid zijn de heilige vrouwen rond het lichaam geschaard, dat de H. Joannes, een meesterlijk figuur met rooden tabbaard en golvende haarlokken, krachtig torscht; met eerbied en diepgevoelde smart, reikt de Moeder van Christus de armen uit om het ontzielde lichaam van den Godmensch te omvatten; liefdevol knielt de boetvaardige Magdalena aan de voeten van Christus, die tusschen haar loshangend hoofdhaar, op hare borst rusten, als wilde de kunstenaar ons de schoone schriftuurplaats in het geheugen brengen, waar Magdalena in het huis van Simon den melaatsche de voeten van haren Goddelijken Meester met welriekenden balsem overgoot en ze met haar hoofdhaar afdroogde. De wijde plooien van het kleedsel zijn los en vloeiend; wonderbaar is de schakeering van gele tinten welke hier zoo schitterend voorkomen. Zij wordt door deskundigen Van-Dycksgeel genaamd, dewijl deze meester door de mengeling van verschillende verven op zijn palet het geel zoo behendig met andere kleuren wist te mengelen dat het de kenners verbaast. Hierin evenaarde Thys zijnen meester; wie er zich wil van overtuigen, heeft slechts het aangewezen gedeelte in zijn meesterstuk te onderzoeken. Voor wat de H. Magdalena betreft, verklaren de kunstkenners dat dit figuur uitmunt door de gevoelsuitdrukking, die zoo treffend is dat zij den toeschouwer bewondering afdwingt en zelfs in verrukking brengt. Nevens de H. Magdalena is, op den achtergrond, een ander vrouwenfiguur, dat, als eene H. Veronica, in aanbidding geheel dit rouwtooneel met de grootste droefheid beschouwt; daarbij de twee eerbiedwaardige mannen, die het lichaam van het kruis hebben afgedaan en de ladders afdalen. Jozef van Arimathea is een karakterbeeld; met de grootste belangstelling en in diepe overweging buigt hij het kale hoofd over het lijk van Christus wiens verkort geteekenden linkerarm hij vastgrijpt om den last in evenwicht te houden. Over geheel deze samenstelling is een zachte toon gespreid, voortgebracht door de schemering der afgaande zon, die het vallen van den avond voorspelt. Wanneer wij de gezamenlijke figuren dezer diepbewogene menschen, de aandoeningen die zij uitdrukken, dien kenmerkenden grijzen toon des doods in de vleeschdeelen van den Christus, zoo getrouw naar de school van Van Dyck gevolgd, die breede behandeling en vaste penseeling, de grootschheid | |
[pagina 200]
| |
van het geheel en de vindingrijkheid van den meester, aandachtig nagaan, dan moeten wij erkennen, hier een meesterstuk voor oogen te hebben, een juweel uit de schitterende kroon van de Vlaamsche school. Wat ons bijzonder aanspoorde om over dit stuk te schrijven, was de gelegenheid, ons gegund, om het van naderbij te bezichtigen. De zeer eerw. heer Van Necke, pastoor-deken te St.-Nicolaas, die er zich op toelegt, om al wat er van kunstgewrochten nog in zijne kerk overgebleven is, met zorg te laten herstellen door bekwame kunstbeoefenaars, had het loffelijk besluit genomen tot de herstelling te laten overgaan van het hoofdaltaarstuk de Kruisafdoening van Pieter Thys. De pleegvormen werden vervuld en de koninklijke commissie van monumenten ontboden. Deze liet zich niet lang wachten; zij kwam den 23n September 1884 naar St.-Nicolaas: de heeren Th.J. Canneel, bestuurder der academie van Gent, E. Serrure, provinciaal en stedelijk bouwmeester te St.-Nicolaas en F. Van der Haeghen, bibliothecaris der stad Gent, leden der voornoemde commissie, onderzochten de schilderij, die uit het altaar genomen en in de groote zaal der academie van St.-Nicolaas tentoongesteld was. Zij onderzochten het stuk nauwkeurig en in al zijne deelen; zij spraken met den grootsten lof over het tafereel en zijne kunstwaarde en keurden de keus goed van den kunstschilder die zich met de herstelling zoude gelasten. De heer August De Wilde, bestuurder der academie van schoone kunsten te St.-Nicolaas, de zoo gunstig gekende schilder, had die moeielijke taak aangenomen. Daar hij zich in vroegere jaren in Engeland op het herstellen van schilderijen toegelegd had, was hij hier niet aan zijn proefstuk.Ga naar voetnoot(1) Nadat de schilderij goed was verdoekt door den heer C. Van der Haeghen, uit Antwerpen, begon de heer De Wilde haar van de stof- en vernislagen te ontdoenGa naar voetnoot(2); ofschoon eenigszins beschadigd, had de schildering nog goed hare tinten behouden die door den ouderdom als verglaasd waren. De heer De Wilde zette zich dus moedig aan het werk; onder zijn kundig penseel verdween de schade die de tijd aan de schilderij had toegebracht. Voortreffelijk in zijn vorigen goeden staat hersteld, versiert het stuk thans weder het hoogaltaar in de hoofdkerk, te St.-Nicolaas. Voordezen prijkte de Kruisafdoening van Pieter Thys in een prachtiger altaar, door den beroemden beeldhouwer Lucas Fayd'herbe,Ga naar voetnoot(3) van Mechelen, gebeiteld; dit altaar, geheel in marmer en versierd met kolossale beelden, verhief zich in het midden van het hooge koor der voornoemde kerk. Het was een meesterwerk van bouw- en beeldhouwkunde, en werd door Fayd'herbe in 1662 afgeleverd voor de som van 3,551 gulden. Het stuk hing daar veel beter verlicht dan in het tegenwoordig altaar. Enkel om wat plaats te winnen, werd door een misverstand van de toenmalige kerkfabriek, het altaar van Lucas Fayd'herbe afgebroken, aan Engelsche kooplieden verkocht en in kisten gepakt naar Engeland gezonden. Rond 1838 werd de heer De Pauw. van Dendermonde, gelast een nieuw altaar in marmer te vervaardigen, hetzelfde dat nu tegen den achtermuur der kerk staat. Doch het draagt den stempel van den tijd en mag geene aanspraak maken op ware verdiensten. Gelukkig had men de groote beelden der apostelen Petrus en Paulus met twee serafijnen uit het oude altaar behouden; zij werden in het nieuwe geplaatst. Daar dit altaar echter te veel in eene diepte is opgetrokken, zoo zijn er stonden op den dag dat het somber verlicht is, en de schilderij niet genoeg in al hare schoonheid uitkomt. Desniettemin mogen wij er ons over verblijden dat het meesterlijk tafereel van Pieter Thys, in zijn vorigen luister hersteld, nog prijkt tusschen de marmeren standbeelden van des schilders roemrijken kunst- en tijdgenoot; tevens verheugt het ons, dat men in onzen tijd talent en iever besteedt om de nalatenschap der groote meesters van de Vlaamsche school in eere te houden. Nalatigheid op dit stuk mag dan ook metterdaad plichtverzuim worden genoemd. St.-Nicolaas. Florimond Meskens. |
|