komt verpanden). J. Meijers, Stofregen en Regen. A. Marcette, een Gezicht op Burcht en Het oud groot dok te Antwerpen. C. Meunier, een Kraam op de kaaien te Antwerpen en de Sfinx, voorgesteld in het puike portret van eene jonge vrouw. P. Neuckens, Een brillenverkooper en Nocturne (eene bij kaarslicht pianospelende juffrouw). J. Rosseels, Oogst en Heidegezicht. J.F. Simons, Sneppenjacht en Zomeravond (de kudde keert in den maneschijn stalwaarts). A. Van der Borght, een voortreffelijk afgemaald Bierproever. J. Wagner, Op het terras van de nationale tentoonstelling te Brussel. Van Genegen, Gezicht op Burcht, Schemeravond en Namiddag. Th. Verstraete, Novemberochtend, een meesterlijk landschap, gestoffeerd met een landelijk ruiter. F. Vinck, Middagdutje. Door G. Geefs. F. Joris en Van der Stappen waren goede beeldhouwwerken tentoongesteld.
De derde van de tentoonstellingen, waaraan dit beknopt overzicht is gewijd, werd gedurende de Kerstdagen gehouden. Zij bevatte, onder andere, van mej. E. Beernaert, Kastanjeboomen en Hut te Nieuwhaven; L. Bullerkotten, 2 keurige landschappen; C. Cap. het portret van des schilders zoon, in eerste-communiekleeding, en Op het terras (vanwaar een knaapje de zee aanblikt); J. Correns, Het huishouden van den schilder (deze zit aan zijnen ezel, eene jonge juffrouw speelt op de mandoline, terwijl op de brandende kachel spiegeleieren kissen en andere spijzen op de tafel aangedragen staan); het tafereeltje vormt een aantrekkelijk schilderstuk; A. De Braekeleer, een uitmuntende Stal; H. De Cock, Kattendijkdok; J.H.L. De Haes, Onstuimig weder, eene goede schilderij; E. De Jans, een meesterlijk portret van den heer A. Van den Abeele; E. Godding, De ziekenverpleegster; Hagendoren, Herinnering van Wechter; L. Herbo, de goed gelijkende portretten der heeren J. Becker en G. Lagye; F. Jacobs, Kamerknecht; A. De Lathouwer, Geschiedkundige kriekenboom; A. De Keyser. Koeien; E. Moerenhout, een welgetroffen Gezicht uit de omstreken van Gent; R. Montgomery, De branding (eene steile kust, door de golven gebeukt); F. Musin, een net Zeestuk; J. Nauwens, een meesterlijk gepenseeld stilleven, getiteld Keus, (een omgeworpen mandje appelen en peren), hetwelk zeer naar verdienste de aandacht trok, zooals over het algemeen steeds het geval is met de stukken van dezen ervaren en zorgvuldigen schilder; het stuk is sedert dien aangekocht door den heer J. Vekemans, bestuurder van de Koninklijke Maatschappij van Dierkunde, met twee andere schilderijen van den heer Nauwens, Wild en
Visch voorstellende. E. Portielje, De zeebonk (een matroos die zijne kleederen herstelt) en Daags na het onweder; E. Quitton, een lief portretje en Vogelen, zooals hij alleen die te schilderen weet; H. Seghers, Monding der Schelde, een zeer verdienstelijk stuk, benevens voortreffelijke waterverfschilderingen; A. Serrure, De foltering van Tantalus, een flink gepenseeld stukje, eene jonge juffrouw voorstellende, die, gewapend met eene zweep, een aapje verhindert zich appelcienen toe te eigenen; E. Siberdt, Jonge boer, Binnengezicht van eene boekerij en een paar verdienstelijke portretten; J.F. Simons, een fraai Landschap; J. Thielens, een keurig bewerkte Bloementuil, goed naar de natuur geschilderd; L. Van Engelen, eene sierlijke waterverfschildering en een Zieke hond; P. Verhaert, De kleine muzikant, een juweel van Vlaamsche schildering; F. Van der Wee, Een neerhof met kiekens enz.; E. Wolters, Duingezicht. Van de beeldhouwwerken vermelden wij een goed gelijkend portret van wijlen H. Schoofs, kapitein der Antwerpsche burgerwacht, door D. Duwaerts; een Slapend Italiaansch meisje, door A. Van Beurden; Een herder die op den hoorn toet en een Page met een windhond, door J. Wiens; Achteruit, zijnde een man met een paard en eene Krijtverkoopster die haar kind zoogt, door L. Dupuis, wiens laatstgenoemd werk, in meer dan gewone mate, en te recht, de aandacht vestigde.