Eene oude gebeurtenis.
(Vervolg van blz. 152)
Signor Carlo Pagnotto was een van die menschen, welke men niets te kort doet, wanneer men iedereen voor hen, als van God geteekenden, waarschuwt. Was zijn uiterlijk schrikinboezemend, zijn innerlijk was het nog tienmaal meer. Hij was de hardvochtigste schurk van geheel Latium. Door kruipen en schandelijke dienstbetooningen had hij zich onder den overledenen Savelli tot den post van rentmeester weten te verheffen, waarbij hij zijne onderhoorigen op de schaamtelooste wijze had uitgezogen, en door omkooping van de naaste omstanders bij zijnen heer iedere klacht had weten te smoren. Wel gissende, dat, na den dood van den ouden vorst, alle stemmen zich tegen zijne handelwijze zouden verheffen, had hij zich gehaast, den erfgenaam, onder den schijn van eene eerbiedige huldiging, tot Milaan te gemoet te gaan; inderdaad echter alleen, om zijne zwakheden op te sporen, en, door hem te vleien, zijne genegenheid te winnen. In korten tijd had de slimme Pagnotto opgemerkt, dat traagheid, zinnelijkheid en eene zekere goedhartigheid, zooals de meeste zinnelijken eigen is, de geestelijke hoofdbestanddeelen van zijnen gebieder waren - voor hem de wenschelijkste ontdekking. Nu begon hij den jongen vorst de verleidelijke tonen van heerschappij en onbeperkte macht voor te zingen, schetste hem de schoonheid der vrouwen in zijn gebied, en den hemel op aarde, dien hij hem ontsluiten zoude. Nauwelijks in Rome aangekomen, wist hij den jongen Savelli te overreden, om het bloemenfeest verkleed te bezoeken, vast overtuigd dat, onder de duizende bekoorlijke meisjes van Latium, er wel eene zoude zijn, die den, aan het weelderige hof van Milaan opgevoeden, jongeling zoude boeien. Met een heimelijk vermaak bemerkte hij, hoe spoedig zijn plan rijpte, en dat hij nu de eenige vertrouwde van de zwakheid zijns meesters was, voor wien hij voortaan onontbeerlijk zoude zijn.
Mario Camucci trok, even als Pagnotto het voorspeld had, den volgenden woensdagmorgen door de San-Giovanni poort, terwijl hij achteloos op zijnen ezel, tusschen de korven met groente hing en met zijne beenen heen en weder bengelde.
Een in Arriccia geboren dienaar der Savelli's begon onder de poort een onverschillig gesprek met den ruiter, gedurende dat eenige lansknechten - eene tot alle boosaardige streken uitgeleerde soort van menschen, vooral op de wacht, waar zij ledigen tijd hebben, om nieuwe listen uit te denken - den ezel eenen bundel gedroogde distelen onder den staart bonden.
De anders zoo geduldige ezel had nauwelijk bemerkt, dat hij met deze lastige orde van den distel beschonken was, of hij begon op de nadrukkelijkste wijze daartegen te protesteeren, en, erbarmelijk balkende, eerst met den rechter, daarna met den linkerachterpoot achteruit te slaan, waarna hij ten laatste, den kop tusschen de pooten plaatste, en zijn geheel achterstel zoo onfatsoenlijk in de hoogte hief, dat zijn berijder, koolen en artisjokken, alles door elkander, onder het schaterend gelach der soldaten, op den grond rolde.
Mario sprong woedend op, en de eene vermaledijding na de andere vloekende, wierp hij eenen toornigen blik op het, voor de eerste maal, oproerige dier, en ontdekte oogenblikkelijk de oorzaak dezer wederspannigheid.
Hij klemde zijne tanden opeen, dreigde met de uitgestrekte vuist de hem uitjouwenden, en braakte alle verwenschingen en eeretitels, die hem voorkwamen, uit. Dit was genoeg, om de soldaten in toorn te ontsteken, en te maken, dat zij hem met hellebaardstooten op den grond wierpen, waarna zij hem als rechtstreekschen beleediger der wacht en dus ook van Zijne Heiligheid, knevelden en naar den kerker, onder het Kapitool sleepten. De van zijn dubbelen last bevrijde ezel galoppeerde, met de ooren schuddende, naar Ariccia terug, en bracht balkende de treurmare van het verdwijnen van zijnen meester aan diens betrekkingen over. Maar over de plaats waar, en de wijze, waarop dit voorgevallen was, wist onze langoor, hoe dringend hij daartoe ook uitgenoodigd werd, geene rekenschap te geven.
Pagnotto verzuimde geen oogenblik, den jongen prins van het welgelukken van zijn plan kennis te geven, en deze op zijne beurt niet minder, om naar Ariccia te ijlen, en bij de familie Romagnoli de rol van trooster te spelen.
Hij verscheen weder als de arme hoveniersjongen Giorgio Squaldi, en herhaalde zijne bezoeken eerst wekelijks, daarna dagelijks. Naar zijn voorgeven, diende hij in eenen wijnberg te Marino. Hij nam zoo hartelijk deel in den kommer der aanstaande schoonouders en der verlatene bruid, wist zich zoo goed voor te doen, was zoo bescheiden en bracht zulke aardige snuisterijen uit Milaan mede - dat allen hem wel genegen moesten worden. Pagnotto had den ouden Battista met eene gewichtige houding ingefluisterd, dat Giorgio eens zijn eenige erfgenaam zoude zijn; Mario was en bleef weg; de bruid had zich reeds aan de menigvuldige bezoeken van den knappen blonden Giorgio gewend, en tusschen gewend zijn en liefde, zegt men, dat de afstand niet grooter is dan tusschen het rechter- en linkeroog.
(Wordt voortgezet.)