vischt niet naar de smerige mossel, wel naar de verborgene parel. Ja, het is zoo, in den ouden schouwburg van Mercellus, in uwen vorstenzetel te Rome, en in uwe paleizen te Arriccia en Genzano, hangen zijden behangsels, waar hier slechts spinnewebben gevonden worden. Het is zoo, daar kletteren op de marmeren steenen riddersporen en degens, en hier, in de donkere herberg, slechts glazen en flesschen. Uwe damens dragen struis- en reigervederen op het hoofd, onze landmeisjes vergenoegen zich met den panno en de naald. Wat zijn echter al die aangehangene bekoorlijkheden bij de aangeborene? en hierin kunnen de dochters van het land met alle hertoginnen en marchesas der wereld naar den prijs dingen. Gevoelt gij u zelve niet een halven God, in het bewustzijn onbepaald heer en gebieder over eenen zoo overrijken bloementuin te zijn en geene andere hulp dan een genadigen oogwenk te behoeven? Geene andere liefdeverklaring dan eenen handdruk? Maar ik weet een vogeltje voor u, dat u aan het zingen brengen zal. Ha, Corpo di Vancre! Wanneer de hen kakelt, is het ei niet ver meer te zoeken. Waarlijk, daar komt zij, de moeder van de schoonste der schoonen, de oude Benedetta - en zie daar ook de vader! Welkom, Battista Romagnoli! Welkom, vrouw Benedetta! Ziet eens hier, herkent gij uwen ouden vriend Pagnotto niet? Komt wat dichter bij en drinkt een glas op het welzijn van uw dochtertje. Waar hebt gij haar gelaten? Immers niet in Ariccia? Die zonde zouden de heiligen u nimmer vergeven, wanneer gij het feest van zijne schoonste bloem beroofd hadt; of dwaalt zij met haren bruidegom, den wakkeren Mario Camucci, nog in de stad rond? reikt mij uwe hand. Ziet hier de zoon mijner zuster, Giorgio Squaldi; eerst acht dagen geleden keerde hij uit Milaan, waar hij in het park der Viscontis de hovenierskunst leerde, terug. Maar zoo waar! Daar naderen ook de kinderen. Bravo! Wees nu en immer gezegend, mijn lieftallig duifje, en ook gij, wakkere Mario. Komt nader, hier is plaats en
wijn genoeg voor ons allen.
De Ariccianen gaven aan de dringende uitnoodiging gehoor. De schoone bruid bekwam hare plaats tusschen den voorgewenden hoveniersleerling en haren bruidegom. Het was een bevallig wezen. Haar glanzig zwart haar werd door een zilveren pijl bijeen gehouden. Dat schitterende paar oogen, hetwelk onder lange oogharen heenstraalde, dat hooge trotsche voorhoofd, die frissche mond, die witte doek, welke in honderd sierlijke plooien van den hals nederhing, die gestalte vol bekoorlijkheid, die koninklijke houding! - de jonge prins meende nooit iets liefelijker gezien te hebben. En dat zoo nabij hem: de tocht van haren adem streelde zijne wang, hare hand raakte de zijne aan, toen hij haar den beker toereikte en zij hem vriendelijk lachend dankte - als betooverd hingen zijne blikken aan het meisje.
- Maar zeg mij, Giorgio, zegde de rentmeester tot den vorst, sedert wanneer hebt gij de spraak verloren? Doch mogelijk verstaat gij het ook beter om rozemarijn dan mirte te planten. Nu, zijt maar bedaard, het was zoo kwaad niet gemeend.
En daarna wendde hij zich verontschuldigend tot den ouden Romagnoli, met de woorden:
- Hij is een brave, geschikte jongen; - maar nog wat bedeesd en verlegen als een twaalfjarig meisje. Komt, drinkt eens, vrienden!
(Wordt voortgezet.)