Albumblad aan de dichteresse mevrouw Courtmans.
Parijs, 7 Mei 1883, dag der uitvoering van Lucifer.
| |
‘Naar Maldegem, 't kloekmoedige, 't getrouwe!’
Is 't woord dat thans op aller lippen zweeft.
‘Naar Maldegem, ter eer der eedle vrouwe,
Die veertig jaar haar land verheerlijkt heeft!’ -
Wie is zij dan die vrouw, de rijkbedeelde,
Dat gansch een volk haar eer en hulde biedt?
Wat zijn de wonderwerken die zij teelde?... -
Gij zijt een Vlaming en gij kent haar niet?
Kom, luister: 'k wil een kleine schets u geven
Van wat zij is en wat zij is geweest.
'k Ga vijftig jaren rugwaarts in het leven
Der edele heldinne van dit feest:
Een lieflijk dorp aan d'oever van de Schelde;
Een jonge maagd, eenvoudig, goed en schoon
Als 't bloemeken ontloken in den velde,
De levenszon der ouderlijke woon.
Hoe veler hart ze in liefde doet ontbranden,
Haar maagdlijk hart, vol levenspoezij,
Bemerkt het niet, en blijft van alle banden,
Zelfs van den rozenband der liefde vrij.
Zoo gaan voor haar in schuldeloos genieten
De dagen heen, gelijk aan Schelde's stroom
De golvekens die zingend zeewaarts vlieten....
Haar leven is een dichterlijken droom.
Kind der natuur, leeft zij daar tusschen bloemen
- Zij zelve een bloem in volle lentepraal -
Die haar misschien hun lieve zuster noemen
In hun geheimnisvolle bloementaal.
Daar wordt die gloed heur boezem ingedreven
Die alles kleurt en hult in zonneglans;
Daar zamelt ze in de werklijkheid van 't leven
Voor later' tijd dien rijken beeldenkrans,
Die zij in haar gezangen en verhalen,
Zoo rein - en ongezocht, en toch zoo schoon,
Met liefelijke kleuren weet te malen
Op dien eenvoudig' onnavolgbren toon. -
Toch eindlijk geeft dat harte zich gevangen,
En met den vriend van hare keuze droomt
Zij zich een leven vol gebloemte en zangen,
Met liefde's rijksten zegen overstroomd!
Maar wat toch is bestendig hier beneden?
Op welke zonne volgt geen donkre nacht? -
Wat zij, als vrouw, als moeder heeft geleden,
Heeft iemand onzer zulks wel ooit gedacht?
Haar droom heeft uit. Daar staat ze alleen omgeven
Van talrijk kroost, zijn ramp nog onbewust;
Alleen, en voor de worstling om het leven,
Maar moedig en ten strijde toegerust.
Het lief gewest, waar ze eens gelukkig leefde,
Zegt zij vaarwel, naar Vlaandren afgedwaald.
Hoe bij dat afscheid 't hart haar bloedde en beefde
Heeft ze ons in haar weemoedig lied verhaald.
Wat zij niet meldde, maar wat wij wel raden,
Dat zijn die slapelooze nachten die
Zij doorgewaakt heeft, 't hart met zorg beladen....
Maar dan ook nam haar dichterlijk genie
Die stoute vlucht; dan kwamen uit het leven
Als met een bonten tooverkrans omstraald,
Die schoone beelden voor hare oogen zweven
Die zij zoo meesterlijk heeft afgemaald.
Zoo vindt zij nog, in al haar zorg en lijden,
De kracht, den moed om haar zoo rijk talent
Aan 't welzijn van het Vlaamsche volk te wijden,
Dat volk welk thans haar huldigt en erkent.
Zoo vlecht zij gansch dien parelschat te zamen
Die eens voor ons een kostlijk erfdeel blijft,
Wen 't vaderland naast zijne grootste namen
Ook haren naam in 't boek der eeuwen schrijft.
Thans heeft zij eindelijk den strijd gewonnen,
Gezegevierd op elken tegenstand,
De taak volbracht zoo moedig eens begonnen
Voor de eere van haar volk en vaderland.
Thans mag zij rusten op de lauwerblaren
Die Noord en Zuid haar strenglen tot een kroon,
Die haren naam vereeuwigd zal bewaren
Als koningin op Vlaandrens lettertroon!
Heil, driemaal heil u, Maldegem, 't getrouwe!
Want ook op u straalt de eer die haar omgeeft:
't Was in uw midden toch dat de eedle vrouwe
Haar schitterende eerebaan bewandeld heeft.
Bemin haar, strooi op 't avondpad haars levens
De schoonste bloemen die gij vinden kunt,
Schenk haar uw liefde en al uwe achting tevens,
En weze u haar bezit nog lang gegund!
Brussel, 10 Mei 1883.
| |
In het feestalbum van mevrouw Courtmans geboren Berchmans, 14 Mei 1883.
Ik zong alleen in Vlaandrens beemd;
Kunstzustren ikonde ik niet ontdekken;
Aan 't Vlaamsche taalschoon, als vervreemd,
Liet zich de vrouw geen zanglust wekken.
Schoon 't eenzaam zijn me als voorbereid,
Toch hoorde ik in de verte iets klinken,
Dat mij in 't oog de zaligheid
En nieuwen lettermoed deed blinken.
't Was Courtmans' zang uit volle keel,
Wiens klanktoon mijn gehoor kon boeien,
Verheugend als in 't hofprieel
Waar kunst een wondre bloem doet groeien.
Ik groette Haar zoo gul, zoo blij;
Wij stemden 't Vlaamsche lied te gader.
Het ‘bravo!’ uit der dichtren rij
Stroomde, als een welkomgroet, ons nader,
Wij kenden huis- en moederplicht;
Toch ook het flikkrend lampje brandde,
Dat 's nachts de pen heeft voorgelicht
En slaaplust en de zorg verbande.
| |
Dit feest bevestigt, o vriendin,
Uw moed, uw kunstopwekkend streven
Naar geestvereedling, vrijheidsmin,
En immer vruchtbaar, zwoegend leven.
Der broedren dankbetoog aan U
Doet mij 't vriendinnen hartekloppen.
Uw naam klinkt door den Lande nu
Te Maldeghem uit torentoppen.
Een kus, een handdruk! Schoon zoo ver
Door ziekte van u afgescheiden;
De glans der vriendschap, trouwe ster,
Blijft duurzaam schittren over beiden!
Vrouwe Van Ackere geb. Maria Doolaeghe.
Dixmuide.
(Wordt voortgezet.)
|
|