De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Willem Geefs 1805 + 1883.In de beoefening der beeldhouwkunst in België na 1830 is door Willem Geefs, even als in de schilderkunst door G. WappersGa naar voetnoot(1), nieuw leven gebracht. De meester werd te Antwerpen, op de Kattenvest (thans Katelijnevest) wijk 1, nr 857, geboren den 10n September 1805, en was de eersteling van den broodbakker Jan Baptist Geefs en Johanna Francisca Verbruggen. Tot op zijn 16e jaar moest hij het bedrijf zijns vaders uitoefenen. Eerst in 1821 wist de kunstlievende jongen van zijne ouders te verkrijgen dat zij hem de lessen der Antwerpsche academie die alstoen W.J. Herreyns tot bestuurder had, lieten volgen. In 1826 viel hem bij de militie-loting een dienstplichtig nummer ten deel; hij diende gedurende 11 maanden als soldaat bij de 15e afdeeling, die te Antwerpen in garnizoen lag; zijne vrije uren gebruikte hij om aan de academie zijne studiën in het teekenen en boetseeren voort te zetten. Hij behaalde hetzelfde jaar den eersten prijs in de boetseerkunst (rond figuur); de prijsvraag was: het volle beeld van Achilles, in kleine proportie. De leeraar der boetseerkunst was toen J.F. Van Geel (zie de Vlaemsche School van 1858, blz. 105 en 114). In 1828 was de jonge Geefs de 4e in het teekenen naar het levend model; in 1829 de 1ste in het voormelde vak en de 1ste in de toepasselijke ontleedkunde. In 1828 werd hij bekroond in den door de Koninklijke Maatschappij ter Aanmoediging der Schoone Kunsten te Antwerpen uitgeschreven prijskamp voor een beeld van Achilles op het oogenblik dat men hem Briseïs ontnomen heeft; de prijs was een eerepenning en 300 gl. Het bekroonde beeld staat in de voor het publiek niet toegankelijke verzameling beeldhouwwerken der Antwerpsche academie. Door de hulp van den heer C.A.D......... werd de jonge Geefs in staat gesteld zich naar Parijs te begeven om er zijne studiën voort te zetten; om als leerling aan de Parijsche academie te kunnen toegelaten worden, moest hij een examen afleggen, waarin hij niet slechts naar wensch slaagde, maar de eerste plaats bekwam. Hij bleef 2 1/2 jaren te Parijs werkzaam onder de leiding van den toen reeds vermaarden beeldhouwer Ramay zoon. Met zijn te Parijs gemaakt beeld van een jongen herder uit de eerste tijden van het christendom, bloemen op een graf strooiende, verwierf hij grooten bijval in Frankrijks hoofdstad en zoomede op de driejarige tentoonstelling te Brussel in 1830. Ongelukkiglijk vond de jeugdige beeldhouwer geen kooper voor zijn werk, waaraan hij niet alleen zijne beste krachten had gewijd, maar dat hem ook zijne stoffelijke middelen had verslonden. Deze minder aangename omstandigheden beletteden hem niet mede te dingen in de kort daarna uitgeschrevene prijskampen voor het maken van een standbeeld van generaal Belliard en het leveren van een ontwerp-gedenkteeken voor de gesneuvelden van 't jaar '30, dit laatste bestemd om te Brussel op de zoogenoemde Martelaarsplaats te worden opgericht. (Zie 1858. blz. 89.) In den eerstgenoemden prijskamp ging Geefs met den palm strijken; voor het ontwerp-gedenkteeken werd niemand bekroond, maar viel de meest loffelijke vermelding aan Geefs' werk ten deel. Het werd in 1838 ingehuldigd. Sedert dien ging het den beeldhouwer naar wensch, zijn weg was gemaakt en hij kon het hem geleende geld, voor zijne Parijsche studiereis teruggeven. Op de driejarige tentoonstelling in 1833 (waar hem een eeremetaal werd toegekend) prijkten van hem het marmeren borstbeeld van koning Leopold I, een liggend beeld voor het praalgraf van graaf F. van Merode, thans in de Ste-Gudulakerk te Brussel, en het model van het standbeeld van Belliard. Van het beeld van F. de Merode bestaat eene zeer fraaie steendrukplaat in het tijdschrift L'Artiste van 1834 door P. Van der Haert. Er verscheen buitendien te Parijs ook eene houtsnede van, door Bougon, geteekend door Borremans. In 1833 volgde Geefs J. Van der Neer aan de Antwerpsche academie op, als leeraar der beeldhouwkunst; het volgende jaar werd hij tot beeldhouwer des konings benoemd. Ook in 1833 was hij verkozen tot bestuurlid der Maatschappij ter Aanmoediging der Schoone Kunsten te Antwerpen. In 1834 en 1835 bezocht hij Italië, waar hij met vrucht de kunst van Canova en andere beroemde beeldhouwers studeerde. Velen in Antwerpen herinneren zich nog, hoe hij op het einde van April in 1835, uit Italië teruggekeerd, door zijne kunstmakkers en letterkundige vrienden tot Berchem werd te gemoet gereden en aldaar verwelkomd; er waren 20 rijtuigen en een aantal feestruiters sierlijk uitgedost in fluweelen gewaden. Onder andere werd aan dezen optocht deel genomen door L. Carolus, H. Conscience, E. Corr, J. Correns, J.A. de Laet, Jos. Delin, Ed. Dujardin, Jan en A. Geefs, J. Goovaerts, J. Jacobs, P. Kremer, F. Mols, de gebroeders Van den Kerkhoven, J.B. Van Rooy, Th. Van Ryswyck, de gebroeders Verberckt, J. Vertommen, G. Wappers enz. Tijdens de nationale nijverheidstentoonstelling in September 1835 te Brussel had hij een aantal zijner werken in de werkplaats welke hij zich had doen bouwen ten einde der buitenste Koninklijkestraat, tentoongesteld; bij deze gelegenheid had men eene inschrijving geopend, met welker opbrengst men den jeugdigen meester een gouden gedenkpenning liet slagen, waarop zijn beeldenaar voorkwam. Deze gedenkpenning werd in brons in den handel gebracht en G. Wappers teekende W. Geefs' portret op steen voor het tijdschrift L'Artiste. Het jaar 1836 zag hem de gelukkige echtgenoot worden van de toen reeds gunstig gekende schilderes mejuffrouw Isabella Maria Francisca Corr, waarover verder. Ditzelfde jaar zond hij ter driejarige pronkzaal zijne fraaie groep Genoveva van Brabant, die in plaat opgenomen werd in den Compte-rendu du salon van L. Alvin, benevens 4 marmeren borstbeelden, een bron- | |
[pagina 73]
| |
zen Leopold I en Francisca di Rimini, welk laatste het eigendom werd van graaf Hippolyte Vilain XIIII. Hij werd bij koninklijk besluit van 14 November 1836 tot ridder der Leopoldsorde benoemd. In 1837 stelde
Teekening van C. T'Felt, houtsnede van Ed. Vermorcken.
hij te Antwerpen drie stukken in marmer ten toon: Het gebed, een grafsieraad voor mev. P.P.J. Van Isacker te Antwerpen,Ga naar voetnoot(1) de slaap van het kindje Jezus, en een borstbeeld van Joconde. Op de driejarige tentoonstelling van 1839 verscheen zijn voormelde grafbloemen strooiende Herder in marmer; dit gewrocht, uitgeteekend door Borremans, werd in koper gesneden door H. Brown voor het tijdschrift La Renaissance. In 1840 voltooide hij het beeld van Rubens, waarvan hem de vervaardiging door de Koninklijke Maetschappij van Wetenschappen, Letteren en Kunsten te Antwerpen was opgedragen en dat nog steeds mag beschouwd worden als het beste standbeeld hetwelk eenige stad in België aan te wijzen heeft.Ga naar voetnoot(2) Het werd gegoten in de geschutgieterij te Luik, die met deze werkzaamheid echter niet tijdig genoeg gereed kwam, om de tegen 15 Augustus 1840 aangekondigde inhuldiging te laten doorgaan. Diensvolgens bepaalde men er zich toe, 10 dagen later, namelijk den 25n Augustus, een pleisteren model van het beeld in te huldigen op het Burchtplein, te Antwerpen. Het eerste model was gebroken, toen men het op het voetstuk wilde brengen. Ter loops en als eene niet onaardige geschiedkundige bijzonderheid zij hier vermeld, dat men het destijds afkeurde dat Rubens met ontdekten hoofde was afgemaald (dit was, zoo meende men, passend voor beelden in Italië, niet in het koudere België); ook de Romeinsche mantel van het beeld werd gegispt. In 1843 werd Rubens' bronzen beeld, na geruimen tijd in eene loods op het Burchtplein te zijn gehouden, bij gebrek aan geld, overgebracht naar zijne tegenwoordige standplaats, het Groenkerkhof. (Men weet dat in 1876 door W. Geefs werd voorgesteld het voetstuk van het gedenkteeken met zij beelden te versieren, maar dat zijn voorstel niet aangenomen werd. Zie daarover ons tijdschrift van 1876, blz. 179.) In voormeld jaar 1840 zond Geefs voor de 3-jarige tentoonstelling te Antwerpen eene Jonge stervende christin, bestemd ter versiering van de grafstede van mev. E. Van Havre-Cornelissen. Dit beeld werd in wit marmer uitgevoerd en is in de maand Mei 1849 geplaatst in de dusgenaamde Rubenskapel in de St -Jacobskerk te Antwerpen. In 1841 voltooide hij het model voor het bronzen standbeeld van Gretry, 15 voeten hoog, dat het volgende jaar ingehuldigd werd op de Universiteitsplaats te Luik en in 1866 is overgebracht naar de Schouwburgplaats van gemelde stad. In 1842 stelde hij ten toon een marmeren Grafteeken voor | |
[pagina 74]
| |
mev. de Beriot-Malibran, thans op het kerkhof te Laeken, en drie marmeren borstbeelden van Z.M. Leopold I en van den prins en de prinses van Ligne. In 1842 ook zond hij naar de Parijsche tentoonstelling zijne Genoveva van Brabant, in marmer, wat koning Lodewijk-Philips aanleiding gaf om hem te benoemen tot ridder van het Legioen van Eer. Dit beeld was toen het eigendom van den heer Karel de Brouckere. In 1843 werd onder zijne leiding een eikenhouten predikstoel in gebloemden ojivalen stijl voltooid voor de hoofdkerk van Luik; deze predikstoel, waaraan 6 jaren gewerkt was, is geplaatst tegen een der pilaren van den middenbeuk der kerk; hij heeft twee trappen en is 60 voeten hoog (gemeten van den grond tot aan het toppunt der kap of klankbord). Het voetstuk bestaat uit vijf diepe beeldsteden, waarin zooveel groote marmeren beelden prijken, door W. Geefs gebeiteld, namelijk: het Geloof, de heiligen Paulus, Petrus, Lambertus en Hubertus; de kuip is zeskantig, evenals het kroonwerk; de doorluchtig gewerkte spits is bekroond met een beeld des Zaligmakers. De groote kerk te Herenthals bezit van W. Geefs een predikstoel in denzelfden trant; voor vele andere kerken, waartusschen die van Schaarbeek, maakte hij heiligenbeelden, altaren enz. (Wordt voortgezet.) |
|