De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSterfgevallen.Hendrik JEITTELES, de befaamde leeraar en schrijver van beroemde werken over de dierkunde, heeft zich den 25n Januari te Weenen gezelfmoord. Hij was 56 jaren oud. Hij laat de volledigste verzameling menschenschedels achter, die er in de geleerde wereld is bekend. Firmin BERNICAT, wiens vroolijke opera Les beignets du roi in 1882 met veel bijval te Brussel werd opgevoerd, is volgens een bericht uit Parijs in de eerste dagen van Februari overleden, 33 jaren oud. Aloysius-Stanislas LE GRELLE, gewezen bestuurder van het O.-L.-Vrouwe-college te Antwerpen, door wiens toedoen de nieuwe kerk in ojivalen stijl in de Kunstlei te Antwerpen werd opgericht (zie 1881, blz. 129), is op 5 Maart aldaar overleden. Hij was een zoon van den gewezen burgemeester van Antwerpen, graaf G. Le Grelle. De lijkdienst werd door een talrijk publiek uit alle standen der samenleving bijgewoond. De overledene werd te Deurne begraven. (Zie over pater Le Grelle de belangrijke studie van den heer Jos. Staes in de volgende aflevering.) Xaverius Antonius GHEYSENS, ond-notaris, oud waarnemend burgemeester, gewezen lid van den gemeente- en provincieraad te Antwerpen, geboren te Harlebeke den 19n Mei 1799, is te Antwerpen overleden den 5n Maart 1883. De heer Gheysens was steeds een strijder voor de Vlaamsche taalrechten. Wegens hunne verdediging in den provincieraad bracht de maatschappij Voor Tael en Kunst hem in 1852 eene openbare hulde. Aan de meeste taal- en letterkundige congressen werd door hem deelgenomen; hij was een vriend van de kunst en hield omgang met vele van hare beoefenaars. Aan ons tijdschrift verstrekte hij meermalen gewaardeerde inlichtingen van geschiedkundigen aard. De heer Gheysens was een zoo geleerd als ontwikkeld man. Hij was daarbij, gedurende zijn lang en welvervuld leven, schier rusteloos werkzaam. Zijn lijkdienst had op 9 Maart, ten 11 ure 's morgens, plaats in de St.-Carolus-Borromeuskerk, onder een inderdaad buitengewoon grooten toeloop van vrienden en vereerders. De lijkkist werd naar de kerk gedragen; de slippen van het baarkleed werden vastgehouden door de heeren Van Camp, A.B. Pauwels en A.J.J. de Duve, notarissen, E. Du Bois, lid van de bestendige deputatie, Cogels-Osij, senator en J. Van Hissenhoven, gewezen schepen van Antwerpen. De begrafenis had plaats te Merxem; aan het graf werden redevoeringen uitgesproken door de heeren J. Van Hissenhoven, namens de commissie van krijgsdienstbaarheden, door J. De Cuyper, namens Gheysens' kunstvrienden en door den heer Van Camp, namens de notarissen. De heer J. De Cuyper drukte zich uit in deze woorden: ‘De diepe smart, die wij bij het stille graf van den beroemden beeldhouwer Willem Geefs gevoelden, dringt ons weer door hart en ziel. Heden hebben wij, oude kunstenaren, op Gods akker een laatsten en droeven plicht te vervul len, aan den edelen en grootmoedigen man, notaris Xaverius Gheysens. Wat edel hart had de goede God in hem gelegd, een hart vatbaar voor liefde tot waarheid en rechtvaardigheid! Was hij het niet, Mijnheeren, die als secretaris den tol betaalde aan den roem van Antwerpen met wijlen de heeren baron P.J. de Caters en baron Osy van Wychen, die het op zich namen door een monument, in den befaamden leermeester Mattheus I. Van Brée den kunstroem van Antwerpen te vereeuwigen? Die met de medewerking van den burgemeester J.F. Loos en het schepenencollege, de plaats voor het beeld aanwees in de voorzaal van het museum, en waarvan de inhuldiging plaats had in Augustus 1852Ga naar voetnoot(1). Met wat groote kunstziel die brave man dat alles belangloos, voor den roem van Antwerpen, en in het belang der schoone kunsten, deed! Met wat kennis van zaken zijn goed hart doordrongen was! Welsprekend, bewees hij overgroote diensten in den gemeente-, in den provincialen raad, en als dienstdoende burgemeester. Bij dit alles was Gheysens een uitmuntend man; hij was de geleerdste en meest geachte notaris der stad, en bij de kennissen voegde hij de liefde om in alles en altijd goed te doen. Dat was zijn zieleleven! En gij, mijnheer Frederik Gheysens, volg uwen vader! Zijt licht genaakzaam, gespraakzaam, hartelijk mild zooals hij, en het meest nog voor den geringen man, zooals uw beminde vader deed. Zijt de erfgenaam van zijne rechtschapenheid en deugd, alvorens dat van zijn bloed te zijn. Hij, de dierbare, aanschouwt u op dit oogenblik uit de hoogte der hemelen, waar hij voor u bidt, waar hij hoopt dat gij eens met hem moogt leven. Vaarwel, mijn dierbare weldoener! Uw stoffelijke overschot ruste in vrede, in uw door God gezegend graf. Wij zullen elkander weldra in den hemel wederzien. Vaarwel, mijn goede vriend.... Vaarwel....’ Frans Jozef LALMAND, geboren te Antwerpen den 7n Juli 1823, gewezen leeraar aan de koninklijke academie van schoone kunsten, is aldaar overleden Mechelschensteenweg nr 112, den 6n Maart, oud 59 jaren en 8 maanden. In het sterfhuis hield op 10 Maart de heer G. Kempeneers, regent der academie, eene toepassende redevoering, waarna de lijkdienst ten 10 ure in de Antwerpsche St-Laurijskerk en de begrafenis te Bochout, plaats hadden. F. Lalmand werd opgevoed in het knechtjeshuis zijner geboortestad en volgde vun zijn 13e jaar de lessen der academie, waar hij, in 1842, den eersten prijs met onderscheiding behaalde in de klasse van boetseering van groote sieraden; hij verliet toen het knechtjeshuis en ging arbeiden bij den heer F.H.J. Leclef (zie 1878, blz. 116), onder wiens leiding hij een uitstekend ornementmaker werd; hij nam deel aan verschillende tentoonstellingen voor kunst en kunstnijverheid. Opvolgend meester plafoneerder en bouwondernemer werd hij op 18 Juni 1866, bij koninklijk besluit tot leeraar benoemd aan de academie ter vervanging van den beeldhouwer G, Van der Linden, ontslaggever. F. Lalmand, die een aanzienlijk fortuin achterlaat, vrucht van zijne bekwaam- en werkzaamheid had eenige maanden geleden zijn ontslag als leeraar aan de academie gegeven. (Zie onzen vorigen jaargang, blz. 194.) |
|