De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijGaribaldi.De negentiende eeuw onderscheidt zich bijzonder door haren afbrekenden geest. Zelfs hare zoogenaamde geschiedvorschers hebben reeds vele grootsche figuren, wier oprechte vaderlandsliefde, wier onwrikbare trouw, en hunne daaruit volgende heldhaftige zelfopoffering, ons, in onze jeugd, met geestdrift, ja met eenen schier godvruchtigen eerbied vervulden, tot fabelachtige wezens verlaagd. Zoo werden onder anderen de Nederlandsche helden Albrecht Beyling en Jan Van Schaffelaar door hen uit de geschiedenis geschrabt, en zelfs begint men heden te twijfelen of Jan Breydel en De Coninck wel ooit bestaan hebben. Daarentegen worden kwakzalvers, gelukzoekers, samenzweerders, zeeschuimers tot den rang van halfgoden verheven en aan de tegenwoordige jeugd als voorbeelden van heldenmoed en vaderlandsliefde afgeschilderd. Onder dezen behoort de in 1882 gestorven Garibaldi, wiens korte levensschets wij hier mededeelen. Hij werd geboren te Nizza den 4n Juli 1807. In 1834 was hij betrokken in eene samenzwering te Genua en vluchtte naar Marseille, waar hij les gaf in de meetkunde. Daarna vinden wij hem terug als zeeofficier in dienst bij den bey van Tunis. Vervolgens (in 1836) begaf hij zich naar Amerika. De schier algemeene beroeringen, die in 1848 Europa teisterden, deden hem naar zijn vaderland terugkeeren. Door het Piëmontesche gouvernement tamelijk koel ontvangen, stelde hij zich ter beschikking van het voorloopig gouvernement, dat zich te Milaan gevormd had, richtte daar een legioen in, waarbij Mazzini als soldaat diende, en nam in Zuid-Tyrol deel aan den oorlog van Karel Albert tegen Oostenrijk. Het volgend jaar werd hij gekozen tot lid der Piëmontesche kamer, waar hij als besliste tegenstander des konings optrad. Toen te Rome de omwenteling uitbrak, snelde hij derwaarts om er zijn eigenaardig talent van samenzweerder en oproerling te ontwikkelen. Na met eenig goed gevolg tegen Oudinot, alsook bij Palestrina en Velletri gestreden te hebben, moest hij wijken voor de Franschen en zijne positie opgeven. Den 3n Juli 1849 verliet hij Rome; hij moest zijne troepen ontbinden en bereikte met 200 zijner getrouwen de stad Genua. Nu hervatte hij weder zijn gelukzoekersleven. Naar Amerika teruggekeerd, werd hij kaarsenfabrikant. Dit duurde echter niet lang. Wij vinden hem kort daarna eerst in Californië, dan in China (1852), van waar hij weer overstak naar Peru, om daar opperbevelhebber der troepen te worden. Doch kort daarop verlaat hij ook deze streek en keert als kapitein op een Genuesche paketboot naar Italië terug. In 1859 werd hij tot generaal-majoor benoemd en stichtte het nationaal legioen der Alpenjagers. Eenige plaatsen in Lombardije werden door hem genomen, en inderdaad bracht hij den Oostenrijkers veel nadeel toe. Doch het verhaal zijner beweerde heldendaden, moet altijd onder voorbehoud worden opgenomen, wijl onder het volk al spoedig Garibaldi-legenden ontstonden. Na den vrede van Villafranca moest hij Lombardije verlaten en begon dan overal den opstand tegen de Bourbons op touw te zetten. Het eiland Sicilië werd het uitgangspunt zijner oproerige beweging. Het vrijkorps, door hem tot stand gebracht, ontleende overal zijne kracht aan de samenspanning met de revolutionaire elementen op Sicilië en aan de weinige militaire macht, waarover de Bourbons beschikten. Sicilië en Napels werden door hem genomen, zonder dat daartoe groote heldenfeiten noodig waren. Het verraad bewees den revolutionairen grooteren dienst dan het zwaard. Koning Victor-Emanuel wist door Cavour, den geheimen handlanger van Garibaldi, den dictator der beide Siciliën te bewegen, het door verraad verwonnen rijk bij Piëmont in te lijven. Van dat oogenblik af was hij de hoop der Italiaansche oproermakers. In 1862 beproefde hij Rome te overmeesteren, doch te Aspromonte gewond zijnde, zag hij zich genoodzaakt zich over te geven. Toen koos hij Caprera tot zijn toevluchtsoord, van waar hij allerlei proclamatiën uitvaardigde, om de revolutionairen van Europa tegen de bestaande machten op te ruien. Zijn invloed lag vooral in zijne betrekking tot de geheime genootschappen, en dit is hoogst waarschijnlijk de reden, waarom hij door het huis van Savoye meer geduld dan bemind werd. In Juni 1862 benoemde de vrijmetselaars-orde in Italië hem tot haar grootmeester. Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog bood hij ook aan Frankrijk zijne diensten aan; en hoe de moderne verlosser zich van zijne taak kweet, zien wij uit het volgende, met officieele stukken gestaafde, verhaal van den burggraaf de Civry. *** Lange vreugdekreten ontsnapten aan ontelbare Fransche borsten, toen men vernam, dat de held zijn eiland Caprera had verlaten en de hulp zijns degens en zijner roodhemden aan Frankrijk kwam aanbieden. Honderd duizenden stemmen juichten, en lichtgeloovige lieden meenden, dat de Duitschers tot over den Rijn zouden teruggedreven worden, en dat de overwinnaar van Marsala, door eene zeer groote zegepraal, tevens in naam van Italië, de onmeetbare schuld van Magenta en Solferino ging betalen. Er heerschte, inderdaad, groote opschudding in de oostelijke provinciën, bij de aankomst van dat vreemdsoortige, half-Fransche, half-Italiaansche leger, dat zich het Vogezisch leger noemde en alle echo's van het gebergte hun gezang en den kreet ‘Viva la Liberta!’Ga naar voetnoot(1) deed herhalen. Ongelukkiglijk beantwoordde de uitslag geenszins aan dat luidruchtig begin, en men bemerkte spoedig, dat er in dit leger van bevrijders, waarbij de apotheker Bordone, eensklaps in generaal herschapen, aan 't hoofd van den generalen staf stond, meer muzikanten dan soldaten waren, meer trompetgeschal dan veldtochten plaats vond, en de wijn luider sprak dan het buskruit. Verder, benevens die al te beroemde soldaten, evenbeelden der alom bekende karabiniers van Offenbach, die, op het oogen- | |
[pagina 43]
| |
blik van den strijd, door een zonderling toeval, altijd te laat kwamen, zag men de marketentsters, jong, lief, lustig, gelijk die der kluchtige opera's; de ziekenverpleegsters, meer erustig, maar niet minder aanlokkelijk; eindelijk de vrouwelijke officieren, wier sterk gespannen kleederen de schoonheden harer kunne deden in 't oog springen, en die gewoonlijk één galon meer droegen dan hare minnaars, en lustiglijk het bevel voerden. Men behoeft geene groote volzinnen, om de geschiedenis van dat Vogesisch leger te verhalen. De generaal Loysel, de verdediger van den Hâvre, dapper en rondborstig soldaat, ervaren in de krijgskunde, geeft er een voldoend begrip van in deze weinige woorden: ‘Die gelukzoekers konden slechts het meest gewettigd wantrouwen inboezemen.’ Daags na de neerlaag van Nuits, had er in dat leger eene verschrikkelijke wanorde, eene onbeschrijflijke verstrooiing plaats; zelfs troepen, die niet in 't gevecht geweest waren, vluchtten tot Lyon, van waar de generaal Bressoles, terecht vertoornd, deze veelbeteekenende regelen seinde: ‘Lyon, divisie-generaal, aan het departement van oorlog, Tours. ‘Ik ontvang van alle kanten telegrammen, die mij vluchtelingen in verwarring van Garibaldi en andere vrije korpsen aankondigen. Zij komen de stad overstroomen en zaaien overal wanorde en tuchteloosheid. De opperhoofden schrijven mij, dat ze zich op nieuw komen inrichten, dat wil zeggen: de staatsmagazijnen nog eens komen ledigen. Ik zou van meening zijn hun niets te geven en al die opperhoofden voor den krijgsraad te brengen. Geteekend: ‘Generaal Bressoles.’ De oproerige tooneelen, waarvan Croix-Rousse de schouwplaats geweest is, en de moord van den bevelhebber Arnaud rechtvaardigen meer dan te goed het treurige vermoeden des generaals. De Freycinet, die, met Gambetta, buiten Parijs, alle ondernemingen der nationale verdediging bestuurde en die voorzeker niet verdacht was van vijandschap tegen de democratische denkbeelden, schreef kort daarna de volgende regelen aan het hoofd des generalen stafs van Garibaldi: ‘19 Januari 1871. Ik begrijp de onophoudelijke vragen niet, die gij mij stelt, om te weten wie het bevel voert, even min als de moeielijkheden, die zich altijd voordoen op het oogenblik dat, zoo gij zegt, gij iets gaat verrichten. Gij zijt de eenige die aanhoudend u beroept op moeielijkheden en twisten, ongetwijfeld om uwe werkeloosheid te rechtvaardigen. Ik verberg het u niet, dat de regeering zeer weinig over het voorgevallene tevreden is. Gij hebt het leger van Bourbaki volstrekt niet gesteund, en uwe tegenwoordigheid te Dijon is geheel en al zonder gevolg geweest voor den tocht des vijands van het Westen naar het Oosten. In één woord, wat minder uitleggingen en wat meer handelingen. Ziedaar wat men van u vordert. Geteekend: ‘de Freycinet.’ Bij het ontvangen van dien brief, hebben Garibaldi en Bordone met eenen zucht, gene aan zijn eiland, deze aan zijne apotheek moeten denken. Wat de menigte der Garibaldisten betreft, deze werden door die verwijten zelfs niet getroffen. Allen stelde zich boven die kleine nationaliteitsquaesties. Zij zongen de verbroedering der volkeren, dronken op de algemeene republiek en schreeuwden op alle tonen: ‘Wij zijn gekomen om de republiek te stichten en te verdedigen, en niet om te vechten met de Duitschers, die wij evenzeer beminnen als u, Franschen.’ Ordinaire, hun geschiedschrijver, schreef van uit Autrun: ‘Het vaderland verdwijnt voor de republiek. Ja, wij zijn de soldaten der algemeene - of wereld-omwenteling. Italianen, Spanjaarden, Polen, Hongaren hebben begrepen, dat zij in Frankrijk de algemeene republiek kwamen verdedigen..... Wij behoeven heden Danton's Robespierre's, een 92. In de groote crisissen moet men groote middelen aanwenden..... Kiest generaals in de rangen der gemeene soldaten, vooral onder de jongelingen.’ Zij vergaten ook te dikwijls den vijand, om oorlog te voeren tegen de kerken en de priesters, en, na zekere kloosters en pastorijen bezocht te hebben, brachten zij zegeteekenen mede, die niet van het slagveld voortkwamen. In de Burgondische kroegen heeft men het lievelingsrefrein, dat zij zoo lustig herhaalden, nog niet vergeten. ‘Mangiamo bene, beviamo bene, la Francia paya bene. Tutto va bene.’ (Wij eten goed, wij drinken goed, Frankrijk betaalt goed. Alles gaat goed.) Op zekeren dag verkondigden echter alle bazuinen der Faam, dat de roodhemden eene schitterende overwinning hadden behaald! De overwonnene zelf, een der voornaamste en der merkwaardigste opperhoofden van het Pruisische leger, de generaal von Manteuffel, heeft zich gelast deze overwinning met weinige woorden in de geschiedboeken aan te teekenen; en de bewonderaars des grooten condottiere zullen hoogst waarschijnlijk deze woorden niet op het voetstuk van zijn toekomend standbeeld schrijven: ‘Dat ik reeds hier ben, - zegt hij, - dat de generaal Bourbaki niet aan de nederlaag heeft kunnen ontsnappen, dit is te wijten aan Garibaldi. Ik zond eenige bataljons om den sukkelaar (bonhomme) vóór Dijon bezig te houden; hij meende in ernst te vechten tegen een talrijk vijandig leger. Ik maakte mij zijne verstrooidheid ten nutte, liet Dijon, waarmede ik niets kon doen, aan hem over, en wierp mij in de Jura- en Doubs-departementen, waar ik de verwoesting van het laatste leger gelukkiglijk heb voltooid.’ Inderdaad moest men den sukkelaar bezighouden, terwijl het Duitsche leger op eene lengte van 175 kilometers vóór hem heentrok. De minste ernstige beweging van Garibaldi en zijne onderbevelhebbers had echter dat voortrukkend leger, waarvan zich het hoofd te Dôle, de achterhoede te Moutiers-Saint-Jean en het centrum op de hoogte van Dijon bevonden, kunnen afsnijden of ten minste kunnen tegenhouden. Maar hij deed niets: zijne troepen schermutselden tegen 3000 man, die slechts een gordijn uitmaakten van vliegende kolommen, welke door schijnaanvallen de werkelijke beweging voor hem verborgen. De werkeloosheid van het Vogezisch leger, in de bergpassen van den Morvan, gaf den generaal von Manteuffel de gelegenheid zich onmiddellijk te vereenigen met den generaal von Werder. De vijand kwam alzoo, zonder tegenstand te ontmoeten, te Gray en te Dôle: hij maakte zich meester van meer dan 100 wagens met levensmiddelen en kleedingstukken, die voor generaal Bourbaki bestemd waren, en sneed eindelijk elke gemeenschap af van het ongelukkig oostelijk leger. De intendant Friand, die, ten koste van zooveel moeite, dezen legervoorraad bezorgd en onder de bescherming van den condottiere gesteld had, riep, bij 't vernemen van die ramp, met tranen in de oogen, uit: ‘Hoe kan men aan een zoo onbekwaam man een leger toevertrouwen? Honderd wagens met levensmiddelen, het bestaan van een geheel leger, verloren door de zorgeloosheid van eenen gelukzoeker!’
(Wordt voortgezet.) |
|