De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
De voormalige abdijkerk van Tongerloo en hare kunstschattenGa naar voetnoot(1).4. Tafereelen in het koor. - Hoogaltaar, enz. door H.F. Verbrugghen.Acht nieuwe tafereelen versieren thans het koor. Vier aan eene zijde vertoonen feiten uit het leven van Christus: De aanbidding der herders te Bethlehem. Christus tusschen de leeraars in den tempel, De genezing van den lamme, en De kruisdraging; aan den overgestelden kant zijn het vier voorstellingen uit het leven van den H.
Handteeken van Hendrik Frans Verbrugghen.
Norbertus Jan-Erasm. Quellin, de beroemdheid van den tijd, had in 1700 de taak aanvaard de acht schilderijen te maken; hij leverde echter alleen de twee eerst vermelde, die hem 900 gulden werden betaald. Waarschijnlijk werd het werk gestaakt uit hoofde der droeve tijdsom standigheden, die men toen beleefde, gelijk dan ook het optrekken van het hoogaltaar tijdelijk werd opgeschorst, en misschien was Quellin niet meer, toen men in 1712 het schilderwerk hervatte. De Brusselsche kunstenaars Janssens en R. Van Orley schilderden de zes overige tafereelenGa naar voetnoot(2). Van Van Orley is onder andere de Wederintrede van paus Innocentius te Rome. ‘Na den scheurpaus Anaclet verwonnen te hebben, deed, ten jare 1133, paus Innocentius II zijne plechtige wederintrede in Rome, vergezeld van Lotharius II, koning der Romeinen, wien hij zijne zegepraal te danken had, en van den H. Norbertus, aartsbisschop van Maagdenburg. Verscheidene bisschoppen, in pontificaal gewaad, openen den stoet. De H. Norbertus, met het pallium bekleed, rijdt voor den paus en voor den koning, die, even als hij te paard, onder eenen troonhemel voortstappen. Eenige kardinalen, ook te paard, komen achteraanGa naar voetnoot(1).’ Ziedaar het onderwerp, dat de meester door eene breede schildering en rijke groepeering aanschouwelijk maakte. Het hoogaltaar, een werk van den besten smaak en oprecht prachtig - zoo noemen het de geleerde Benedictijners Martene en UrsinGa naar voetnoot(2) - is gebeiteld door Hendrik Frans VerbrugghenGa naar voetnoot(3). Hij werkte daaraan van 1698 tot in 1701, wanneer de werkzaamheden werden onderbroken, die, in 1710 hervat, tot in 1713 voortduurden. Negen kolommen - drie van weerszijden, en drie in den achtergrond - van rood, op voetstukken van wit marmer, dragen een verhemelte, waaronder de Boodschap des Engels is afgebeeld. De H. Maagd, voor eene bidbank geknield, luistert naar de woorden van den hemelschen gezant, die haar de menschwording des Eeuwigen Woords boodschapt; in het bovengedeelte zien wij God den Vader, omringd van tal van engelen, zijnen zegen geven aan Maria, op wie de H. Geest nederdaalt in de gedaante eener duif. Het jaarschrift dat men er leest: DeI genItrICI saCrUM, geeft niet het jaar der geheele voltooiing, maar dat van de voltrekking der voornaamste gedeelten. Den 25n October 1708 had Ambrosius, bisschop van Elphin, in Ierland, het altaar plechtig ingewijd. Geheel het gevaarte bereikt eene hoogte van ongeveer 60 voet. In het tweevoudig tijdvak, dat hij er aan werkte, betaalde de abdij aan Verbrugghen eene som van 11,602 gulden en daar waren noch de kolommen, noch de trappen, noch de plinten langs den muur inbegrepen. Frans de Bouge, van Namen, leverde die, zooals blijkt uit de volgende overeenkomst: ‘Den 8 Maij 1698 overeengecoomen ende g'accordeert met | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
Francois de Bouge tot Namen, dat hij voor onsen authaer van Tongerloo sal leeveren negen roij marbere colomme gherondt, lanck omtrent 14 voedt, te leveren tot Tongerloo inde abdije ende sal hebben voor
Grondplan der abdijkerk van Tongerloo in 1796.
Aanwijzende tafel.
het stuck twee hondert en vijftigh guldens. Swerte trappen van 1 1/2 voet breedt, den voet voor eenen pattacon, de banden langhst de muer van de selve breede den voedt a eenen gulden thien stuijvers. De trappen van roeden marber sommege breedt 1 1/4 ende 1 1/2 voedt, hoogh eenen halven voedt, de plinten van benede hoogh 1 1/2 voedt, die van boven eenen voedt door malkanderen, den voedt voor drij gulden ende twelf stuijvers allen tot Tongerloo te leveren. De banden moeten dick sijn eenen halven voet.’ De geheele rekening van geleverd marmer beliep bij het einde van 1701 de som van 3593 guldenGa naar voetnoot(1). Voor het marmeren van eenige gedeelten, in hout gemaakt, en voor verguldsel, betaalde men aan Jan Frans Lambotte 200 dukaten en 12 patakons, of 733 gulden, 12 stuivers. Onder de hulpgasten van Verbrugghen in 1699 1700, ontmoeten wij Coppens, Boutats, Van Thienen, Jan Pier, Biethoven, Notelaer, Thiellemans enz. Op den eersten trap van het Sanctuarium treffen wij eene oude kennis aan: den koperen pelikaan, door Klaas Coopmans gegoten; maar nu staat hij op een arduinen voetstuk. Na in het voorbijgaan het prachtig tabernakel, dat wij kennen, gegroet te hebben, begeven wij ons naar de twee zijnissen, waar ook altaars te zien zijn, door H.F. Verbrugghen gebeiteld. In het koorken aan dennoorderkant is het altaar van den H. Joannes, in 1709 gemaakt tot gedachtenis van den kamerling Hendrik Wets; in het ander, dat van den heiligen Petrus, opgericht in 1710, ter gedachtenis van de provisors Mattheus Smets en Nicolaus Van der Meulen. Op het eerste gezicht zou men ze van marmer denken, schoon zij van hout zijn: zoo natuurlijk heeft Lambotte, schilder, van Antwerpen, de marmerkleur weten na te bootsen. Zij zijn ongeveer 40 voet hoog. Onder eenen boog, op kolommen gedragen en met een zinnebeeldig figuur bekroond, zien wij de beeltenis van den heilige, wien zij zijn toegewijd; op Sint-Pietersaltaar, het hoofd der apostelen door den engel uit den kerker geleid en voor kroonwerk het zinnebeeldig figuur der H. Kerk; op Sint-Jansaltaar is de H. Evangelist verbeeld in het eiland Patmos, met den arend en een kind, dat den zinnebeeldigen kelk draagt; daarboven ziet men de Vrouw van het boek der Veropenbaringen met den zevenhoofdigen draak onder de voeten en de kroon | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
van twaalf starren om het hoofd; de altaartafel vertoont Joannes-den-Dooper. Op Sint-Petrusaltaar staat het jaarschrift te lezen: DIVo petro ConseCratUM. Voor de twee altaars, daarbij gerekend 560 gulden, aan Lambotte gegeven, voor het vergulden en marmeren, werden 3600 gulden betaald. Het altaar van den H. Petrus wordt meer dan eens het altaar ad salve genoemd. Dezelfde benaming ontmoetten wij ook elders, maar vruchteloos zochten wij de verklaring van het woord. Vermoedelijk heet zoo het altaar, waaraan, naar de voorschriften der orde van Premonstreit, dagelijks eene mis ter eere van O.-L.-Vrouw, en gewoonlijk de votieve mis met den Introïtus: Salve, wordt opgedragen. (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. Van een kunstwerk vorderen wij, dat het één, met onweersprekelijke noodzakelijkheid, uit het ander voortvloeit. |
|