De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Willem de la Marck, heer van Arenberg.De menigvuldige gruweldaden van Willem de la Marck, de samenzweringen die hij smeedde en vooral de moord van Lodewijk van BourbonGa naar voetnoot(1) brachten zijne aanhouding te weeg, die weldra gevolgd werd van zijne terechtstelling den 18n Juni 1485. Wij deelen hier het afbeeldsel van den prins mede, vergroot geteekend naar twee beeldenaars van muntstukken, onder toevoeging van eenige bijzonderheden, ontleend aan de Luiksche geschiedschrijvers.
Teekening van A. Schaepkens, houtsnede van J. Hemeleer.
Aartshertog Maximiliaan te weten gekomen zijnde dat het zoogenoemde Everzwijn der Ardennen zich met eene nieuwe samenzwering inliet, had Frederik van Hornes, heer van Montigny, gelast, zich tot iederen prijs van hem meester te maken, hem naar Maastricht te doen overbrengen en hem te doen vonnissen en terechtstellen. Weldra begaf Montigny zich met eenige uitgelezene voetknechten, die hij omstreeks Gaasbeek verzamelde, van uit Valencyn op weg, om de la Marck in hechtenis te nemen. Te St.-Truiden aangekomen, toonde hij des aartshertogs lastbrief aan zijnen broeder den bisschop Jan van Hornes, die met vele andere edellieden in deze stad verbleef, zooals de la Marck; laatstgenoemde had zich door niemand dan een dienaar laten vergezellen. De bisschop en zijne broeders keurden de aartshertogelijke opdracht goed en maakten zich gereed om er gevolg aan te geven. Montigny werd ten eten genoodigd bij Jan van Hornes, en, even voor den middag, alvorens zich aan tafel te zetten, stelde hij de manschappen, die hij had medegebracht, in hinderlaag, in het nabij de stad gelegen Hersebosch. Het talrijk gezelschap betoonde zich, gedurende en na den maaltijd, zeer opgeruimd; dit bleek ook bij de spelen, waarmede men zich verlustigde, na het afdragen der tafel. Door Montigny's toedoen werd aan de la Marck den voorslag gedaan, eene wandeling te paard te ondernemen in de omstreken der stad, in welker nabijheid de hinderlaag was gelegd. Argeloos hield de la Marck zich tusschen de beide broeders van Hornes. Montigny bracht het gesprek op de paarden en roemde de verdiensten zijner dieren; de la Marck weidde uit in lof over het ros dat hij bereed; om de vlugheid hunner paarden te meten, zaten de ruiters af en gaven hunnen pages bevel in den zadel te stijgen. Terwijl de van Hornes en de la Marck te voet gingen, kwamen de in hinderlaag gestelde manschappen, met brandende wieken op de pan van het geweer, te voorschijn. Toen de soldaten, overeenkomstig Montigny's wenk, Willem de la Marck naderden, vroeg deze: ‘Wat willen die lui?’ ‘Zij komen om u aan te houden,’ antwoordde Montigny, hem den brief van den aartshertog toonende en de opmerking makende, dat het een bevel gold, waaraan moest gehoorzaamd worden. De la Marck vroeg, waarheen men hem wilde geleiden en toen hij vernam dat hij naar Maastricht ging, verklaarde hij te beseffen dat het op zijn leven gemunt was. Immers waren de omstreken van Maastricht baldadig door hem geplunderd; de plaatselijke landweer, vereenigd met die van Brabant, had dan ook zijn kasteel van Aigremont buit gemaakt en hij mocht onderstellen dat het hem vijandig volk bereidwillig des aartshertogs bevelen aan hem volvoeren zou. De la Marck liet niets onbeproefd om de Hornes te bewegen hem zijne vrijheid te jonnen; maar bidden noch smeeken mocht hem baten. Hij werd onmiddellijk overgebracht naar Maastricht, waar hij den 17n Juni 1485, tegen het vallen van den avond, aankwam. Het magistraat betoonde zich zoo weergaloos overijld, dat het nog dien eigensten avond een vonnis verleende, houdende dat Willem de la Marck 's anderdaags, ten 7 ure 's morgens, het hoofd zou worden afgeslagen op de St.-Servatiusplaats. De nacht werd hem gelaten om zich ter dood te bereiden; de prior der predikheeren hoorde zijn biecht en gaf hem het heilig sacrament. Tot op het laatste oogenblik betoonde de la Marck grooten moed. Het houten schavot werd opgetimmerd in de nabijheid van het steenen gedenkteeken, het Puiroen van Luik, in den noord-oosthoek van den Kouter, alstoen Friedhof of St.-Servatiusplaats genaamd, recht over een huis met het uithangbord: de Windmolen. Voor hij stierf, beval hij zijnen broeders aan, zijnen dood te wreken en verzocht hij de hem omringende personen zijne laatste groeten over te brengen aan zijne vrouw Maria, zijne twee zonen en twee dochters en aan Jehannot, zijn natuurlijken zoon. Op het schavot ontdeed hij zich van een deel zijner kleederen, die hij aan het volk gaf; voorts ontdeed hij zich van zijne schoenen en zijnen mantel en wierp ze tusschen de rond hem verzamelde schare. Den bisschop Jan van Hornes ontwarende, die het droevig schouwspel gadesloeg van op het balkon van een naburig huis en reikhalzend de voltrekking van het vonnis verbeidde, zoo verweet de la Marck hem zijne valschheid en voorspelde hem dat zijn hoofd lang zou bloeden. Nadat de beul het lange hoofdhaar van den veroordeelde afgesneden had, bracht deze zelf zijnen baard omhoog, bedekte daarmede zijn gezicht en boog koelbloedig het hoofd, | |
[pagina 38]
| |
dat door een enkelen houw van den gerechten zwaarde van den romp gescheiden werd. In de Predikheerenkerk, dicht bij de plaats waar de la Marck werd onthoofd, werd zijn lijkdienst gevierd, met al de aan eenen prins van zijnen rang verschuldigde eer. Volgens de Benedictijners, in L'art de vérifier les dates, opgeven, zou zijn lichaam begraven zijn op het St.-Servatiuskerkhof. Wij houden dit voor onjuist, want in 1674, toen men dicht bij het hoogaltaar der Predikheerenkerk werkte, vond men onder den vloer eene grafstede die de stoffelijke overblijfselen van Willem de la Marck bevatte. Het lichaam was gewikkeld in een rood zijden gewaad. Kousen en broek waren van dezelfde stof; om het lijf zat een lederen riem en het van 't lichaam gescheiden hoofd was gedekt met eene muts, insgelijks van roode zijde. De predikheer de Heer, steller eener handschriftelijke kroniek van het klooster en die bij de opening der grafstede tegenwoordig was, zegt dat de zijden kleedingstukken nog schier geheel gaaf waren, terwijl er zich duidelijk sporen van bloedvlekken lieten aan bespeuren. Arnold Schaepkens. |
|