De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
De muziek bij de Turken.Ga naar voetnoot(*)De muziek in de paleizen en kiosken der Turksche grooten is uitsluitend in handen der vrouwen en bepaalt zich dus alleen tot den harem. Onder de Omajjaden en de Abassiden blonken nog vorstinnen als zangeressen en luitspeelsters uit. Bij de
Muziek en dans in den harem van een Turkschen Pacha.
Turken daarentegen, vooral sedert het verval van hun rijk, is de vrouwenmuziek meer in de handen van odalisken en slavinnen geraakt, die zoo zij even goede zangeressen als danseressen zijn, tot hooge prijzen gekocht worden. De door deze meisjes al dansende en onder pantominen en den klank der rinkelbommen voorgedragen of de bij het snarenspel van luit en tamboeren gezongen liederen, brengen dezelfde uitwerking op de voorname Turken te weeg als het geplas der vallende waterstralen hunner fonteinen, dat zij in majestueuze rust met over elkander geslagen beenen op hunnen divan gezeten aanhooren, en dat zoozeer overeenstemt met hunne bespiegelende rust. Want de muziek der liederen die aldaar gezongen worden en de onder het geklepper der eastagnetten uitgevoerde dansen beteekent zeer weinig en dient veeleer om het genoeglijk kalme gepeins van den hoorder te bevorderen dan te belemmeren. Belangrijker is de muziek die in de openbare koffiehuizen der groote steden uitgevoerd wordt. Onze naar de natuur geteekende afbeelding stelt een der grootste koffiehuizen te Caïro voor, en toont aan dat men zich aldaar voornamelijk tot instrumentale muziek bepaalt, inzonderheid tot de strijkinstrumenten, de rebab en de kemangeh. Deze worden, zooals uit onze afbeelding blijkt, uitsluitend door mannen gespeeld en de Moslems kunnen uren lang, zonder van plaats te verwisselen, onder het genot van hun lange Turksche pijpen en den zwarten drank der Levant, naar deze muzikanten luisteren. De op deze plaatsen gespeelde marschen, volksmelodieën, ‘Turksche concerten’ en dansen vertoonen, zooals uit het aan De la Borde ontleende voorbeeld blijkt, meestal echt nationale trekken. Van eene buitengewone liefelijkheid getuigen de wijzen van sommige mohammedaansche dansen, die men in Egypte door het volk, hetzij aan de oevers van den Nijl, waar des avonds de visschers aanleggen, hetzij op andere rustige plaatsen ziet uitvoeren. Zelden nemen de vrouwen, zelfs uit de laagste klasse, aan deze dansen deel en dan nog alleen met het gewone handgeklap. Daarentegen zijn er openbare danseressen. welke men te Caïro Ghasie noemten die, hoewel den mohammedaanschen godsdienst belijdende, evenwel op uitnoodiging in de huizen en tuinen komen, om hare kunst te vertoonen. Zij verkeeren echter niet met de overige mohammedaansche vrouwen, omdat hare mannen, die gewoonlijk het een of het andere ambacht uitoefenen, in tegenstelling tot de anders in het Oosten heerschende zeden, geen bezwaar maken, dat hunne jonge vrouwen of meisjes voor een gezelschap zingen en dansen, mits zij daarvoor beloond worden. Men vindt er allerliefste schepseltjes onder en de door haar onder het dansen uitgevoerde standen, gebaren en bewegingen zijn, hoewel dikwijls zeer gewaagd, meestal even bevallig en oorspronkelijk, als de begeleidende, aartsvaderlijke instrumentale muziek. Deze bestaat gewoonlijk uit een kemangeh en een rinkelbom. De zangeressen markeeren bovendien zelve de maat, daar door het onophoudelijk klepperen met de castagnetten, die zij in hare in de hoogte zwaaiende handen houden, de rhythmus harer bewegingen regelen en versterken. De begeleidende muzikanten zijn gewoonlijk een man en eene oude, de rinkelbom beukende vrouw, die bij deze voorstellingen, in het belang der welvoegelijkheid, de rol eener duenna vervult. Men hoort bij zulke gelegenheden de dikwijls uitgelaten wilde wijzen, zooals de volgendeGa naar voetnoot(1) door De la Borde het eerst | |
[pagina 25]
| |
medegedeelde Turksche dansmelodie, waarvan, zooals bekend is, C.M. von Weber, voor den mooren-dans in zijne opera Oberon, met zulk een gunstigen uitslag gebruik heeft gemaakt. Hoewel in het algemeen verwant, dragen de liederen, dansen en marschen der Bedouïnen die de woestijn doorkruisen en de tot de karavaan behoorende manschappen,
Binnengezicht van een koffiehuis te Caïro.
een geheel ander karakter. Bij deze rondtrekkende, eenvoudige, trouwhartige, doch heetbloedige zonen van een voor de aanraking met de groote mohammedaansche steden gelukkig bewaard gebleven ras, schijnt de muzikale geest der Osmanen de meest frissche en oorspronkelijke ontwikkeling te hebben verkregen. Wij kunnen hiervoor geen beter bewijs leveren dan de toondichting van eenen, helaas te vroeg gestorven Franschen componist. De cantate: Le désert, voor mannenkoor en orkest, van Félicien David, wekte bij hare verschijning in 1844 niet alleen groote belangstelling door het juiste weergeven der indrukken, die de onmetelijkheid der woestijn van Sahara, en het nachtelijk geflonker van den sterrenhemel op het gemoed der menschen uitoefenen, maar te gelijkertijd door het liefelijk aanlokkende der daarin voorkomende, zoo vreemd en tevens zoo echt nationaal klinkende gezangen, gelijk door den fantastisch verheven toon en den kloeken vorm der daarin opgenomen dansen en marschen. Een onderzoek van de door William Lane, Villoteau, De la Borde en anderen in het Oosten opgeteekende Turksche, Arabische en Moorsche melodieën hebben mij overtuigd, dat de schoonste der in het werk van Félicien David voorkomende thema's en motieven, hetzij noot voor noot tot de door de vermelde schrijvers opgeteekende oorspronkelijke melodieën behooren, hetzij met een groote meesterschap door hem nagevolgd zijn. Dit doet, zooals ieder deskundige weet, niet te kort aan het werk van David, wiens compositie toenmaals zelfs Robert Schumann's goedkeuring verwierf, want de taak van den componist bestaat evenals die van den dichter, in het bewerken en samenvoegen der ruwe omtrekken en der fragmenten van volksoverleveringen, die eerst onder zijne meesterhand vorm, kleur, achtergrond en samenhang verkrijgen. Bij dit alles komt nog dat David zich tot zijne composities vooral door de indrukken der natuurtafereelen en de muzikale herinneringen opgewekt gevoelde, die hij op eene reis van Caïro naar Algiers met een karavaan door de woestijn van Sahara had verkregen. Hij heeft dus, om zoo te spreken, zelf uit de bron geschept en de zonen der woestijn beluisterd als zij, na een vermoeienden en afmattenden dagmarsch en nadat de tenten voor het nachtleger opgeslagen waren, zich aan hunne muzikale aandrift tot zingen en dansen overgaven. 's Levens wedloop is moeielijk geworden; sterk gespannen zijn alle spieren; de mededingers op de renbaan treden elkander op de hielen; wee hem! die bukt om zijne schoenriemen te binden. Een jongeling, die verklaarde nooit iets te zullen gelooven, dat hij niet begreep, kreeg tot antwoord: dan zal uw geloof het kortste zijn dat ooit bekend werd. Bijkans al onze lichaamsdeelen maken uitgaven noodzakelijk; onze voeten hebben schoenen, onze beenen kousen noodig; het overige onzes lichaams vereischt fatsoenlijke kleederen, onze maag een goed voedsel; mijne oogen, ofschoon allernuttigst, vereischen slechts den weinig kostbaren aankoop van eenen bril; maar het zijn de oogen van anderen die ons in den grond boren. Indien alle menschen, ik alleen uitgezonderd, blind waren, zou ik noch fraaie kleederen, noch prachtige gebouwen, noch sierlijke meubelen noodig hebben. |
|