De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
De voormalige abdijkerk van Tongerloo en hare kunstschatten.III. De abdijkerk in de XVIIIe eeuw.Brand! brand! akelig
Toren der abdijkerk van Tongerloo, in 1811.
Houtsnede van Ed. Vermorcken. weergalmde die noodkreet door het anders zoo rustig klooster. Het was den 27n April 1657, tusschen een en twee ure namiddag. Het vernielend element was aan 't woeden in het dak der kerk. De onachtzaamheid van schaliedekkers veroorzaakte, zoo't schijnt, het onheilGa naar voetnoot(1). Weldra stond geheel liet dakwerk, zoo van de beuken als van het koor en de zijnissen, in lichtelaaie vlam, terwijl de kleine toren, die zich boven den kruisbeuk verhief, en de naald van den grooten, met een ijselijk gekraak neerstortten, en stroomen van gesmolten lood en klokspijs als gloeiende lava langs de muren afdruipten. Ondanks de vlijtige pogingen der abdijbewoners, geholpen door de burgerij van Tongerloo en Westerloo, om het vuur te overmeesteren zette het woedend element zijn vernielingswerk voort en dreigde geheel de abdij te verslinden; het vuur sloeg over op het convent, vernielde een vijftal cellen en bereikte reeds de rijkvoorziene bibliotheek. Een catalogus van dien tijd herinnert hoe in allerijl de boeken door de vensters werden uitgeworpen, en dientengevolge tal van werken verscheurd en beschadigdGa naar voetnoot(1). Gelukkiglijk keerde de wind van het Zuiden naar het Westen, en kwam een stortregen de blusschers in hunne taak ter hulp. Naar een verhaavan Van Craywinckel, gebeurde die heilzame keering op het oogenblik, dat vurige gebeden voor het behoud des kloosters uit de borst der aanwezigen opstegen tot den gelukzaligen Siardus, wiens heilige gebeenderen met andere kostbaarheden op het voorplein waren gedragen. Van toen af hielden de kloosterlingen meer dan ooit voor bijzonderen beschermer der abdij, den gelukzalige, wiens voorspraak - dat was hunne overtuiging - hen van eene grootere ramp bevrijddeGa naar voetnoot(2). Spoedig werd de schade hersteld. Nog in hetzelfde jaar was de tempel in het droog, en weldra rees de nieuwe torenspil ten hooge, die wij, bij ons tweede bezoek aan de abdijkerk, van verre boven het geboomte zien uitsteken. | |
1. Nieuwe toren, beiaard, klokken.Boven het vierkantig steenwerk met frijten aan de hoeken en van ojivale vensters voorzienGa naar voetnoot(3), zag men te voren eene pyramidale naald, die | |
[pagina 22]
| |
in de klimming, door het breken der hoeken, den achtkantigen vorm verkreeg; op ongeveer halve hoogte rezen de wanden eene wijl rechtop en vormden als eene lantaren, om dan weder, tot bij den voet van het kruis, in zachte helling, op te klimmen. - Den nieuw herstelden toren bekroont nu een koepel in zoogezegden renaissancestijl. Acht kolommen - voor zooveel wij onderscheiden, der Toskaansche bouworde - ondersteunen het bolvormig dak, waarboven het kruis zich verheft; rondom, en op de oude frijten rustend, loopt eene leuning met candelabres op de uiteinden. L. Van Elen of Van Eel heette de bouwmeester, naar wiens plannen en onder wiens leiding het torengevaarte werd heropgericht. Zooals hij daar staat, draagt de toren het kenmerk van de geestesgesteltenis der zeven- en achttiende eeuwen, in zake van kunst: de stijl der wedergeboorte zegeviert ten volle over de prachtige en echt godsdienstige bouwstijlen der middeleeuwen. Wat wij in den toren opmerken, zullen wij in de inwendige versiering der kerk terugvinden: uitsluiting van den ojivaalschen stijl, en weelderige invoering der oude Grieksche vormen. Het is gekend hoe, in de laatste en voorlaatste eeuwen, al wat gothiek was, voor wanstaltig werd gehouden en voor de nieuwigheden van den dag het onderspit moest delven. Onder dat opzicht bleven onze abdijen niet vrij van den nieuwerwetschen geest, maar lieten zich door de heerschende mode medesleepen, en het verwondert ons niet eenen beschrijver der aangebrachte veranderingen, opgetogen te hooren uitroepen: 't Is niet te gelooven, hoe alles veranderd is in het koor, waar te voren niets te zien was dan gothiek, en nu alles - het koorgestoelte alleen uitgenomen - in nieuweren bouwtrant voortreffelijk is herschapenGa naar voetnoot(1). Wij gingen straks aan het jammeren en bedillen..... Gelukkig, dat de blijde klank van den beiaard ons tot betere stemming roept, en ons herinnert, dat wij alleen voor taak hebben de geschiedenis en de beschrijving der kerk en harer kunststukken voor te dragen. Al de klokken van vroegerGa naar voetnoot(2) waren in den brand van 1657 gesmolten. Twee en dertig nieuwe werden er gegoten, deels van de oude, deels van nieuw aangekochte klokspijs; van de oude klokken bleef er ongeveer 11000 pond over; iets meer dan 12000 pond, meest door Bartholomeus Cauthals geleverd, werd er aangekocht; aan Cauthals betaalde men uit dien hoofde over de 5000 rijnsguldenGa naar voetnoot(3). De naam van den gieter, den beroemden Pieter Hemony, staat op meest al de klokken te lezen, benevens het wapen van den abt Augustinus Wichmans, de beginletters van diens naam, een wapenschild met de zinneteekens der abdij, een O.-L.-V.-beeld en eene bede tot den heilige, wiens naam zij voeren. Zoo leest men op eene: S. Raphael custos Thobiae esto nobis in via solatium. * Ao 1657 * A.W. *P. Hemony me fecit; op eene andere: S. Stephane protomartyr ora pro nobis. * Ao 1657* A.W. * P. Hemony me fecit; op eene derde: S. Paule doctor gentium ora pro nobis. * Ao 1657 * A.W. * P. Hemony me fec.Ga naar voetnoot(1). Den gelukzaligen Siardus, den beschermheilige der abdij, mocht men niet vergeten. Te zijner eere draagt eene der grootste klokken voor opschrift: B.P. Siarde sacer inquiline Tongerloensis, cujus interventu ab ulteriori flamma servati sumus ora pro nobisGa naar voetnoot(2). Volgens eene aanteekening van Heylen ontving Hemony de som van 3600 gulden voor het gieten der klokken. De beiaardtrommel heeft Cornelius Van Bouchout aangenonomen te maken voor 2000 patakons; de noten werden er opgesteld door den beiaardspeler der abdij, Hubertus genaamd, die den 26n Februari 1661, 20 gulden ontving; den 4n Mei daaropvolgend werd het werk gekeurd door den heer Gotscoven, meester Hermannus van Antwerpen en Carolus van Leuven; te zamen betaalde men hun dien dag 96 en den steller Hubertus 18 rijnsgulden. Het gewone dienstloon van meester Hubertus was zes rijnsgulden ter maandGa naar voetnoot(3). Bij het einde der zeventiende eeuw, werd de toren vier klokken rijker, waarvan eene bestemd voor den beiaard en den uurslag, de drie andere voor het gelui. Joseph Plumere, die ze goot, was, zoo wij vermeenen, van Luik. ‘Anno 1698 hadde meester Joseph de Plomere - hij zelf schrijft Plumere - aengenomen onse clocke te gieten voor 7 guldens het hondert, mits wij soude doen alle coste, oock wercklieden ende hem geven den cost ende dranck.’ De gemeente Westerloo, van de gelegenheid gebruik makend, liet tezelfdertijd in de abdij twee nieuwe klokken gieten. Doch ter oorzake van een ongeval aan den oven, werd de gieting verschoven tot het volgend jaar, wanneer men ook den beiaard opnieuw regelde. De vier klokken der abdij wogen te zamen 8903, de twee van Westerloo 2546 pondGa naar voetnoot(4). Op navolgende voorwaarden werd, in 1714. Willem Witlockx, van Antwerpen, belast met het hernieuwen der groote beiaardklok: ‘Wij onderschreve sijn op heden den 9 July 1714 veraccordeert ende overeengecomen op de maniren als volght: te weten dat mijnheer Cobbe als sigh sterckmakende voor Guil. Witlockx bijaertgiter tot Antwerpen, door dito voor het clooster van Tongerloo sal doen giten eene clocke om te dinen voor de grootste van den bijaert in de plaetse van die aldaer tegenwoordigh is hangende onder de clocken door Hemoni gegoten. met beloofte van die door Witlockx te doen leveren op den toon ende accoort met de rest van de clocken ter aprobatie van liefhebbers des verstaende, aen den prelaet verleenende den tijt van een maend omde selve te laten keuren naer dat sij op den toren sal gehangen sijn. Ende oft het gebeurde dat die clock hangende in den bijaert anders bevonden wirt, soo ver- | |
[pagina 23]
| |
obligeert hij sigh als sterckmakende voor dito Witlockx van de selve clock op sijn kosten uijt den toren te doen nemen en te doen herdraijen, oft in cas sulx niet geschiden en koste de selve naer Antwerpen te doen voeren en een andere met de voorschreve qualitijten in den toren te doen hangen alles op de kosten vanden voorsc. Witlockx ende van den anderen kant soo belooft den heer prelaet van Tongerloo hem te doen tellen soo haest de clock sal goet gekeurd wesen voor ider pont sestien stuijvers wisselgelt sonder daer onder te begrijpen de ijsere ooge die voor afgewegen sal worden ende betaelt als aen dito Witlockx costen sal. Voorders mijnheer prelaet sal gehouden sijn de voors. clocke met sijn peerden en wagen tot Antwerpen in de giterije af te haelen, dan Witlockx sal die door sijn volck oft andere op sijn kosten doen op den wagen laijen. Alsoo gedaen alles ter goeder trauwe op den dagh en jaer als boven. ‘F. Gregorius abt van Tongerlo. Jac. And. Cobbe als sterckmakende voor Guilielmus Witlockx.’ Tot bij het einde der achttiende eeuw leenden de klokken van Hemony, van Plumere en van Witlockx, dag op dag, hunne stemmen om de kloosterlingen en de bewoners van de omstreek tot des Heeren dienst te noodigen, en heinde en verre het lief en leed des kloosters te vertolken. Toen de verjaging nakend was, werden - naar het zeggen eener mondelinge overlevering - de kleinere beiaardklokken neergehaald en verborgen door de kloosterlingen, die ze nadien aan verschillige gemeenten en kerken verkochten of ten geschenke gaven. Eene maand na de verdrijving der kloosterlingen, den 18 Nivôse, jaar v (7n Januari 1797), deed het Fransch bestier de grootere klokken, 13 in getal, en van een totaal gewicht van 19358 pondGa naar voetnoot(1), naar de smeltovens voeren. Het zij tot eere van de inwoners der gebuurte gezegd, dat men onder hen te vergeefs werkvolk zocht om ze neer te halen. Niemand wilde daaraan de hand leenen. Niet slecht getroffen was het antwoord van eenen inwoner van Gheel, Thomas Willems, dien men er toe wilde dwingen: Ingevolge de grondstelsels van Vrijheid, door de republiek uitgeroepen, - in dien zin schreef hij aan den commissaris van het Directoire exécutif bij het municipaal bestier van het kanton Gheel - moest het hem ook vrij zijn te werken, waar en voor wie het hem beliefde, en zijne medewerking te weigeren in eene taak, strijdig aan zijn geweten. Men was ten slotte genoodzaakt, opzettelijk bedienden van het bestier en werklieden van Antwerpen te ontbieden, om het hatelijk werk te verrichten. Van de eerste dagen was het kruis van den toren afgeworpen: dit teeken der ware verlossing was al te stootend in de oogen van hen, die, onder den leugenkreet van ‘Vrijheid’ het veroverd België aan slavenbanden legden. De kerk was reeds teenemaal geslechtGa naar voetnoot(1), toen de toren, met zijne verbrokkelde naald, daar nog stond, als een ontkroonde koning. Op zijne beurt viel hij in den loop van het jaar 1811. Na vier maanden werkens, deed de toenmalige eigenaar, om de afbraak te bespoedigen, in en doorheen het steenwerk, met pek bestrekene schoren en binten aanbrengen, die, door het vuur verteerd, het torengevaarte eindelijk ten gronde sleepten. Het was alsof de aarde beefde, op den Sexagesimazondag, tusschen twee en drie ure namiddag, toen de reus, wolken van stof, meer dan tien minuten verre, in het rond verspreidend, nederviel. Doch brengen wij den luisterrijken tempel nog een bezoek, voordat hij der verwoesting wordt prijs gegeven. (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. |
|