Opene plaats in het huis van Plantijn te Antwerpen.
Teekening van C. T'Felt, steendruk van L. Seghers en zonen.
Ter aansluiting met de gezichten uit het huis van Plantijn die in onzen jaargang 1881 verschenen, geven wij hier eene afbeelding van eenen hoek der opene plaats van dit lokaal, gelijk zij was, toen het in 1875 door het Antwerpsch gemeentebestuur werd aangekocht. Onder de overdekte galerij bevindt zich de bijzondere trap van het huis, uitgevoerd in 1621, met eene gebeeldhouwde leuning en een paal, bekroond door eenen leeuw, die de wapenschilden vasthoudt van Balthazar Moretus III en dezes gade Anna Maria de Neuf, geadeld in 1692. In het midden dezer galerij staat eene blauw arduinen pomp met sierlijke koperen kraan.
De opene plaats is versierd met de volgende borstbeelden:
Boven de galerij: B. Moretus II, geplaatst in 1683. B. Moretus IV, geplaatst in 1730 en J.J. Moretus, in 1755;
In den oostgevel: B. Moretus, in 1642 vervaardigd door Artus Quellin, die er 59 gl. 10 st. loon voor ontving;
In den westgevel: J. Moretus II, door A. Quellin in 1644 vervaardigd voor 60 gl.; Justus Lipsius (1547-1606);
In den zuidgevel: J. Moretus I en Christoffel Plantijn.
In den gang, die van de opene plaats naar de straatdeur leidt, staat het borstbeeld van B. Moretus III, in 1700 gemaakt door J.C. De Cock. (In 1858, blz. 73, gaf de Vlaemsche School eene plaatsnede van dit werk.)
Sedert het huis van Plantijn voor het publiek werd opengesteld, is van verschillende zijden het een en ander openbaar gemaakt, met het doel om de beroemde drukkers ook in hun huiselijk leven nader te doen kennen. Zoo liet de heer James Weale, in 1882, in den Bibliographer eenen brief afdrukken, die in de eerste helft van het jaar 1570 door Christoffel Plantijn geschreven werd aan dr. Cayas, secretaris van koning Philips II. De Antwerpsche drukker spreekt daarin over zijne 5 dochters, zijne 2 schoonzonen en zijne kleinkinderen, hun karakter, hun gestel en hunne opvoeding. Hij heeft hun, zegt hij, opgebracht in de vrees, den eerbied en de liefde Gods, van den koning, de magistraten, en al hunne oversten; ook heeft hij gewild dat de dochters hare moeder bijstonden in de zorgen van het huishouden, zonder daarom hare opvoeding te verwaarloozen; beurtelings hebben de meisjes hem buitendien drukproeven helpen lezen in alle talen. Margaretha, de oudste, die eene buitengewoon fraaie hand schreef, maar zeer zwakke oogen had, was in 1570 al sedert eenige jaren getrouwd met Fr. Raphelengius en had 2 kinderen; Martina was de vrouw van J. Moerentorf; Catharina, 17 jaren oud, hield de boeken van het huis; Magdalena, die den ouderdom van 13 jaren had bereikt, onderhield ‘nog den regel die de anderen gevolgd hadden tot op dien ouderdom, te weten hare moeder te helpen in het huishouden en vooral de proeven van de groote koninklijke Bijbels naar het huis te brengen van monsigneur den doctor B. Arias Montanus, en die met de kopij in den Hebreeuwschen, Chaldeeuwschen, Syrischen, Griekschen en Latijnschen tekst na te lezen.’ Het vijfde en jongste meisje, Hendrika, 8 of 9 jaren oud, kon reeds lezen, schrijven, naaien enz. Plantijns eenige zoon was overleden den 21n Maart 1566.
Waar een wil is, daar is een weg.