Groot muziekfestival te Brussel.
s.p.q.b.
Jaarlijks, om beurt, heeft, zooals men weet, eene stad in België het voorrecht, dat ten harent het groot muziekfestival plaats heeft. Ditmaal was de beurt aan Brussel. De 20e Augustus, Zondag, was de eerste festivaldag. Het Paleis voor Schoone Kunsten, waar het toonkundig feest gehouden werd, bleek evenwel zeer ongeschikt om dienst te doen als muziekpaleis; de galm liet zeer veel te wenschen over, ondanks de menigte van tapijten en kleeden, in de zaal opgespannen of gehangen, om klankverbetering te bekomen. Het door 't staatsbestuur aangekochte groote orgel van Scheyven, hetwelk op de landstentoonstelling van 1830-1880 voorkwam, was voor het festival in gebruik gesteld. Er waren 400 koorzangers, onder de leiding van H. Warnots en 120 muzikanten onder die van Jos. Dupont. De solisten waren: mev. Schroeder-Haufstaengel en mej. Pollender en de heeren J. Bosquin, E. Blauwaert, Belhomme, Thomson, Goffoel, Thys en Mailly. De uitvoering ving aan met Händels beroemd Alexandersfeest: de vertolking mocht bevredigend genoemd worden. Dan volgden: a. Openingsstuk van de opera André Doria, een onuitgegeven werk van Th. Radoux; b. In de xvie eeuw, symphonisch werk van J. Van den Eede; c. Schoonheidshymnus, van Peter Benoit.
2e dag. - 1e deel. Openingsstuk van Iphigénie en Aulide, van Gluck; Requiem van Brahms (eene parel van schoonheid). - 2e deel. Concerto voor viool, van Vieuxtemps; Aria uit de Fausse Magie, van Gretry; Aria uit het stuk les Abencérages, van Cherubini; Aria uit Obéron, van Weber; - 3e deel. Ave verum, van Mozart; - Duo uit Oedipe à Colone, van Sacchini; - Gebed uit de opera Rienzi, van Wagner; - Eerste gedeelte van het 2e Concerto voor viool, van Max Bruch; - Non piu mesta, vioolstuk van Paganini; - Le Retour, lyrisch zangstuk met koren, van Ad. Samuel.
Alhoewel uiterst overladen, was het programma niet zeer aantrekkelijk. De bijval is dan ook niet onverdeeld geweest. Alexanders-Feest is een der zwakste werken van Haendel. In het gewrocht van den heer van den Eeden komen flinke bladzijden voor. De kunstkenners zijn het niet eens over het nieuwe oratorio van Benoit. Enkelen zelfs vallen de Schoonheidshymnus hevig aan en zeggen dat zij verre onder de vroegere werken van den meester staat. Anderen daarentegen noemen dit gewrocht ‘echt meesterlijk’ en verklaren, met klem van redenen, dat het wel het schoonste werk is dat de befaamde Vlaamsche meester en musicus tot hiertoe heeft voortgebracht. Een onzer vrienden schrijft er van: ‘De melodie is al zoo aangrijpend als de harmonie verheven.’ Men voelt, zegt Rond den Heerd, het frissche windje in de Inleidingsrei:
‘Uit de heiden waar het windje stoeit’......
Men voelt de vreugde der jeugd, jong als de frissche natuur:
‘Komen wij verheugd met vreugd
Licht schijne overal!.....
Indrukwekkend is de voorstelling van den strijd, door de domheid en het geweld, tegen het volk geleverd en die eindigt met des volks zegepraal, waarna de domheid en het geweld elkander verdelgen en het volk den tempel der schoonheid binnenstroomt. Uitnemend keurig zong Blauwaert het prachtige solo ter eere van het schoone in de kunst. Op waardige wijze wordt de samenstelling bekroond door eene slotrei, waarvan de uitvoering met orgelbegeleiding niets te wenschen overliet.
Het Duitsche Requiem van Brahms is een meesterstuk.
Tusschen de muzikanten die op het festival speelden, trok vooral de violist Thomson, van Luik, de aandacht, die, naar de uitspraak van kenners, Vieuxtempsen Joachim geëvenaard heeft.