De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
De voormalige abdijkerk van Tongerloo
| |
14. Kapel van den zoeten naam.De Prelaatskapel of kapel van den Zoeten Naam, die een gedeelte inneemt van den zuiderbeuk, is van den middelbeuk gescheiden door eene afsluiting van hout ‘seer constich ende magnificq gevrocht ende met beelden verciert, waer inne oijck gesneden sijn de Boodtschap van den Engel aen Mariam, de Geboorte ons Heeren, de Besnijdenisse, d'Offerande van de drije coningen, de Vluchte van Maria ende Joseph in Egijpten, ende daer ons Heere in den tempel mette doctoren disputeert; welcke afsluitinge is gemaect doir Gielis Remeijs tot LovenGa naar voetnoot(3).’ Eerst was de prelaat er op bedacht, eene balie van ijzer te | |
[pagina 178]
| |
maken, en had daarover reeds onderhandeld met Joannes Sloot, alias Cooten, van Hasselt, maar het beitelwerk in hout verkreeg de voorkeurGa naar voetnoot(1). Zoo het u lust te onderzoeken of Gielis Remys de voorwaarden van aanneming getrouw heeft uitgevoerd, ziehier waartoe hij zich verplichtte: ‘Gielis Remys tot Loven heeft aengenomen te maken voer mynen Heere den prelaet van Tongerloo de afsluytinge van den choor van den naem Jhesus in die kercke van Tongerloo, van droegen wagenschot daer inne egeen faulten en moegen comen. Des sullen die platen boven wesen van droogen eyken hout ende oyck de vier staende stylen van eyken hout om te hebben die styfde, gecleet zoe dat behoort.’ Rijk versierd is heel de kapelGa naar voetnoot(3); de welfselbogen zijn verguld; maar wat tusschen al de sieraden meest in de oogen valt, is daar dat groot zinnebeeld van den Zoeten Naam, gestoffeerd door Peeter de Cortte: ‘Op xixten Juny anno xve drie en vyftich heeft Peter de Cortte aenghenomen te stofferen een groot rondt geheeten den sueten naem Jesus, met eenen Jesus sittende inde middelt op een cusken met een cruysken op sijn schouweren. Dit kyndeken moet wit ghestoffeert zyn ghelyck albasteren ende dat haer vergult; die vier hoecken van den cusken oock vergult metten cruysken voorscreven. Ende die vlammen oft straelen oock vergult met ghebruneert gout. Item die wolcken rontomme wit ende verdiept ende gherondt met een blauken ghelyck dat behoort. Item den grondt van desen voersc. werck moet oock wit syn ghelyck albastenGa naar voetnoot(1)....’ Neen, 't is geene overdrijving, wat wij daar lezen:
Ter denos clavo dum sedulus assidet annos,
Quanta viri fuerit sollicitudo patet.
Templa docent vario quae cernis structa decore,
Plurima praeterea quae monumenta vides..Ga naar voetnoot(4).
Alles getuigt van de onvermoeide vlijt en - voegen wij erbij - de kunstliefde en den ijver voor den luister van Gods huis, door den prelaat aan den dag gelegd, gedurende een dertigjarig bestuur: de prachtige tempel, de menigvuldige kunststukken, die wij gezien hebben, spreken overluid tot lof zoo van hem als van zijne voorzaten.
wapenschild van a. streyters.
Beschouwen wij nu nog, ten slotte, boven het portaal het geschilderd glasraam, eene afbeelding der Godheid, in zittende houding, het wapenschild van StreytersGa naar voetnoot(5) en het portaal zelf ‘van houdt wel gemaect, daer vele personagien op comen, doir den voorgenoemden Thielman van Beringen omtrent den jaere 1552 gemaectGa naar voetnoot(6)’; zoo loopt ons eerste bezoek ten einde. (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. Feilherstellingen. Blz. 67, kol. 1, regel 18, lees: Utrecht, in plaats van Maastricht. - Blz. 126, kol. 1, regel 19, lees: 1503 (n. st. 1504). |
|