De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijRodenbach's laatste werk.Ten jare 1878 werd er, ter gelegenheid van de vijf en twintigste verjaring der stichting van ons Nederlandsch tooneel, door het gemeentebestuur van Antwerpen, eenen prijskamp voor dramas, tooneel- en kluchtspelen uitgeschreven. De zes uitgeloofde prijzen voor die drie vakken bestonden gezamenlijk in eene som van 3000 fr.; er was dus eene mooie duit te winnen, en zooals te voorzien was, aan mededingers was geen gebrek: er werden niet minder dan negen en dertig stukken ingezonden, en dertien personen, tooneelisten en letterkundigen, werden van ambtswege veroordeeld om die allen nauwkeurig te lezen en de zes beste er van aan te duiden. Deze kweten zich met veel iever van die niet zeer aangename taak: al de prijzen werden door Noord-Nederlandsche tooneelschrijvers weggedragen, iets wat de Zuid-Nederlandsche zeker niet tot eere strekt en doet veronderstellen dat zij bij hunne Noorderbroeders nog verre ten achter staan. Tusschen de drie en dertig in de scheurmand geworpen stukken werd bij nader onderzoek, door den voorzitter van de jury, een lijvig, klein geschreven drama, getiteld: Goedroen, opgevischt, dat, alhoewel ter opvoering ongeschikt, zeer verdienstelijk bevonden werd en aan hetwelk ten slotte, als aanmoediging, een gouden gedenkpenning werd toegekend. Een dozijn andere inzenders moesten zich met eene eervolle melding getroosten; maar voor de twintig overige, - dus meer dan de helft! - bleef het vonnis onverbiddelijk: zij waren gewikt, gewogen en teenemaal onbeduidend verklaard. De schrijver van Goedroen was een veelbelovend 22-jarige jongeling, destijds student in de rechten aan de hoogeschool van Leuven. Kort nadien gaf hij een bundeltje verzen in het licht, getiteld: Eerste gedichten, waarover in een der vorige jaargangen van dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) eene gunstige beoordeeling voorkomt. Die lofspraak moet hem nog eenige oogenblikken van vreugde hebben verschaft, en hij zette zich onverdroten aan het verbeteren en omwerken van zijn Goedroen, tot hem eensklaps, op 23 Juni 1880, door den dood de veder uit de hand werd gerukt; hij was te Roeselare geboren en nauwelijks 24 jaren oud. Door het uitgeven van het drama hebben zijne vrienden zijnen laatsten wensch volbracht en hem tevens eene eerezuil willen stichten. Het boek is thans te Gent, bij Ad. Hoste, van de pers gekomen, onder den eenigszins gewijzigden titel: Gudrun, spel in vijf bedrijven. Die vijf bedrijven, ruim 200 bladzijden, in rijmlooze dichtmaat, getuigen dat de jeugdige schrijver kennis aan kunst paarde, al springen er u onder de lezing dan ook wat al te veel West-Vlaandersche woorden en uitdrukkingen tegen het hoofd. Als een staaltje van zijnen schrijfstijl laten wij hier den berijmden Prologus van het drama volgen: De Dichter droomt en pegelt door de nevelen der tijden, In eene zeer uitgebreide voorrede trekt Rodenbach, ter verdediging van zijn geliefd West-Vlaamsch dialect, te velde, tracht er het nut van te doen uitschijnen en breekt, als een dapper ridder, er menige lans voor. Verder toont hij het belachelijke aan der voortdurende miskenning van talentvolle prozaschrijvers en dichters, naar gelang deze katholiek en gene liberaal zijn; ook wijst hij, bij name, onderwijsgestichten aan, zelfs geestelijke seminariën - 't is waarlijk Gode geklaagd! - waaruit de Nederlandsche taal stelselmatig verbannen en streng wordt buitengesloten. Volgaarne zouden wij een brok uit die wezenlijk belangrijke voorrede overnemen, doch zij vormt als het ware een geheel en beslaat niet minder dan dertig bladzijden druks. Men koope het boek; het kost slechts 2 fr., en de voorrede alleen is wel degelijk het dubbel waard. Antwerpen. J. Staes. |
|