Buitenland.
's-Gravenhage. Voor het rijksmuseum is voor 250 gl. eene schilderij gekocht die zich op het stadhuis te Tholen bevond en Het laatste oordeel voorstelt. De aankoop schijnt hoofdzakelijk om de geschiedkundige waarde van het stuk gedaan te zijn.
Haarlem. Jonkneer Fabricius van Leyenburg heeft onder zekere voorwaarden van vruchtgebruik aan het gemeentebestuur meer dan 50 schilderijen en een aantal lichtteekeningen vermaakt. De gemeenteraad heeft deze making aangenomen den 14n Juni.
Parijs. Jan van Beers had twee schilderijen ingezonden op de tentoonstelling van schoone kunsten: De ingescheepten en zijne bekende Lilly (zie blz. 27), dit laatste stukje in eene lijst achter glas gezet. Misnoegd omdat het schilderijtje zeer hoog, namelijk op de derde rij, was gehangen, heeft de schilder het glas met eene laag vernis doen bedekken, zoodat er van de schildering niets meer te zien was. Hij liet dit bij verrassing doen door eenen werkman, dien hij met eene dubbele ladder en eenen pot vernis naar de pronkzaal had doen komen. De commissie over de tentoonstelling heeft de schilderij doen wegnemen.
- Een Spaansch kunstschilder Juan Antonio Gonzales had op de tentoonstelling van schoone kunsten eene kleine schilderij ingezonden, voorstellende een Bezoek bij grootouders. Omdat het stuk veel te hoog gehangen en dus slecht zichtbaar was, heeft Gonzales zich aangematigd zijn doek uit de lijst te komen snijden. Hij werd op de daad betrapt en heeft zich den toegang tot de tentoonstelling zien ontzeggen.
Rome. Men wil in deze stad in 1887 eene wereldtentoonstelling houden, waarvoor de gemeenteraad 3 millioen franks heeft gestemd.
Jeruzalem. Het volgende is ontleend aan het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 3 Juni: ‘Men weet niet algemeen, dat de grafkelder, waarin het stoffelijk overschot van Abraham, Sara, Isaäc, Rebecca, Jacob en Lea, in de spelonk Machpelah bij Hebron, heden ten dage nog even ongeschonden is als ten tijde waarin het bijbelsch verhaal handelt. Het stoffelijk overschot van den aartsvader en der zijnen wordt in steenen sarcophagen bewaard. Sedert de kruistochten heeft geen christen daar ooit toegang gehad; in de laatste jaren hebben de Engelsche en Duitsche kroonprinsen, voorzien van firmans van den sultan, de daar ter plaatse opgerichte moskee bezocht; maar zij mochten niet verder gaan dan tot den ingang van de spelonk, die men zelfs nooit heeft willen verlichten in hun tegenwoordigheid. Een Italiaansch bouwkundige, de heer Pierotti, is, als Arabier vermomd, er in geslaagd, eenige treden af te dalen op de trap, die naar de spelonk leidt, en heeft daardoor de marmeren grafsteden kunnen zien, die naast elkander geplaatst zijn en waarin de eerste voorvaderen van het Israëlietisch volk, gebalsemd waarschijnlijk naar de Egyptische wijze, zich bevinden. Een veertien dagen geleden heeft, op last van den sultan, eene commissie het inwendige der grot in al haar onderdeelen nagegaan, ten einde te onderzoeken of er geene herstelling noodig of geene instorting te duchten was. Men heeft alles in den besten toestand gevonden; alleen de zijden tapijten, die de sarcophagen dekken, zullen door kostbaarder stoffen worden vervangen, welke de sultan zal zenden.’