vereischt wordt, is dat hij zijne taal machtig is, deze zuiver schrijft en de juiste beteekenis en kracht der woorden kent.
Wij lezen echter tot zelfs driemaal op ééne bladzijde (dus geen drukfout) het woord kindheid in plaats van kindschheid. Op diezelfde bladzijde ontmoeten wij nog: en ging een groep makkers vervoegen, voor: en ging zich bij een groep makkers voegen.
Ook merken wij op, dat krijten door goede schrijvers alleen gebruikt wordt om smart te uiten. De Vriend Frans laat den jongen krijten van vreugd; waarom niet juichen?
Verder stooten wij op eenige woorden, die wij nog nergens hebben gevonden, als: ‘al de uitdrukkingen van zijn gemoed op een enkel uitpunt te doen samenkomen.’ Dat uitpunt doet ons bijna aan een mispunt denken. Het gezinnig (?) ‘goeden avond’ uitsprekend.
Op bladz. 7 noemt de schrijver de kindschheid een ‘enkele stond van die lange overzeesche vaart die men het leven noemt, en een traagloopend uur dat zoo onbekommerd en ergeloos wordt doorgebracht,’ Die kindschheid, die tegelijkertijd een enkele stond en een traagloopend uur is, is waarlijk verheven.
Op bladzijde 8 lezen wij: ‘bemint de goede vrouw haren zoon met al de snaren harer ziel.’ De goede vrouw zou zeker verwonderd staan te zien, indien men haar vertelde, dat hare ziel snaren had, even als eene viool Och, laat ons maar geen muziek maken, en laat zij haar kind slechts met al de krachten harer ziel beminnen, dat is waarlijk al schoon genoeg.
Mocht de schrijver in het vervolg zulke kleinigheden vermijden, dan zullen zijne werkjes, wij zijn er verzekerd van, niet alleen door het volk, maar ook door het letterkundig publiek met genoegen gelezen worden.
K...