De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Michiel Ruyten 1813 + 1881.De kunstschilder, wiens trouw afbeeldsel hier nevens gaat, werd te Antwerpen geboren den 9n April 1813; hij was de zoon van den poortwachter der in 1869 afgebrokene dusgenaamde Roodepoort Gaspard Ruyten en van Maria Josepha Cremers.
Op steen geteekend door H. Verbeyst.
Van toen hij nog zeer jong was, volgde hij de lessen der academie zijner geboortestad, zonder dat men er aan dacht om hem tot een schilder op te leiden; toch behaalde hij in 1830 de eerste plaats in het teekenen naar de antieke beelden; wel mogelijk was deze belangrijke onderscheiding hem of zijne ouders eene vingerwijzing, want nog hetzelfde jaar werd de jonge Ruyten leerling van den kunstschilder Ignatius Van RegemorterGa naar voetnoot(1); twee jaren later viel hem bij de militie-loting een dienstplichtig nummer ten deel en moest hij met een geweer in plaats van met penseelen leeren werken, iets wat zeker niet aangenamer was. Reeds in 1833 zond onze militiaan op de driejarige tentoonstelling te Brussel een schilderijtje in, Een noenmaal voorstellende; op de volgende tentoonstelling te Antwerpen zag men van hem een naar de natuur geschilderd Landschap. In 1835 bekwam hij een dienstverlof van eenige dagen, welk door toedoen van den edelmoedigen kunstvriend Gustaaf WappersGa naar voetnoot(2) tot een jaar werd verlengd. In 1836 behaalde de jeugdige Ruyten aan de Antwerpsche academie de 3e plaats in den kampstrijd van het teekenen naar het levend model. Van jaar tot jaar werd zijn verlof verlengd; zelfs werd hem vergund zijne studiën in den vreemde te gaan ver voorderen. Hij trok naar Holland, waar hij, behalve in de museums, ook aan de werkhuizen der kunstschilders A. Waldorp, A. Schelfhout en inzonderheid van den toenmaals beroemden W.J.J. Nuyen verkeerde. In 1838 (hij was toen reeds vrijgesteld van den soldatendienst) keerde hij in zijn vaderland terug, waar hij zich volieverig aan de schilder kunst wijdde, zonder zich veel te bekreunen om wat er buiten haar in de wereldomging. Op schier alle driejarige tentoonstellingen in België (onverminderd zijne inzendingen op tentoonstellingen in Holland, Duitschland, Engeland, Frankrijk en Zweden) verschenen schilderijen van zijne hand. Zijne bijzonderste stukken sedert het vierde eener eeuw vindt men in ons tijdschrift vermeldGa naar voetnoot(1). Aan de oevers van de Maas en in de Ardennen heeft Ruyten vele studiën geschilderd. Afwisselend leverde hij landschappen, zeestukken en stadsgezichten, binnen- en buitengezichten van huizen, maan- en fakkellichtstukken, middeneeuwsche genre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilderijen en geschiedkundige voorstellingen; maar het waren vooral zijne Antwerpsche stadsgezichten die hem naam en faam hebben doen maken. Wij laten hier de lijst volgen van de stukken die van Ruyten op de Belgische driejarige tentoonstellingen verschenen:
De laatstvermelde schilderij prijkt sinds des schilders overlijden in het museum van hedendaagsche meesters in zijne geboortestad. Velen heeft het gespeten, dat deze eer den verdienstelijken man niet in zijn leven beschoren werd, alsook dat hem geene vorstelijke onderscheiding te beurt viel. Dit jaar zal er nog een tafereel van zijne hand op Antwerpens driejarige tentoonstelling voorkomen, namelijk een gezicht op eene plaats, die alsdan waarschijnlijk hare oude gedaante zal hebben verloren; immers het stuk vertoont De Klaverstraat te Antwerpen, gezien van op het Zand. Ten sterkste zij hiermede het Antwerpsche stadsbestuur den aankoop van dit stuk aanbevolen. In 1840 was Ruyten benoemd tot lid der academie van Antwerpen en in 1841 tot lid van de Maatschappij ter Aanmoediging der Schoone Kunsten te Kortrijk. Ter gelegenheid van den aankoop van eene zijner schilderijen, op de tentoonstelling van 1845 te Stockholm, door de koningin van Zweden, werd Ruyten tot lid van de Stockholmer koninklijke academie benoemd. Het volgende jaar werd hij vast lid van de Koninklijke Maatschappij ter Aanmoediging van Schoone Kunsten zijner geboortestad. De koningen van Pruisen, Wurtenberg en Denemarken bezitten stukken van Ruyten, terwijl zijne Vischmarkt van Antwerpen in het museum van Kortrijk prijkt en een Havengezicht in dat van Koningsberg. Ook vele zijner werken zijn in Amerika geplaatst. Nog zij vermeld, ook ten bewijze van des schilders onverdrotene werkzaamheid, dat Ruyten, op den mannelijken leeftijd en toen hij reeds naam gemaakt had, des winters 's avonds met vrienden naar gekleede modellen teekende; deze fraaie werken maken deel uit van zijne nalatenschap. Evenmin zij vergeten, dat hij een schier ontelbaar aantal stukken van met hem bevriende of omgang houdende schilders heeft gestoffeerd. Hij deed dit ook, naar wij meenen te weten, voor kunsthandelaren. Jan Ruyten, de flinke, eigenaardige schilder, was een echt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpenaar, een ronde Vlaamsche burgerman, die, ook in 't genot van eer en roem, bescheiden, eenvoudig en nederig bleef. Der Vlaamsche zaak was hij met warmte en oprechte verknochtheid toegedaan; hij maakte al vroeg deel uit van de kunst- en letterkringen welke er te Antwerpen ontstonden en behoorde namelijk tot den kunstkring in het Paardeken, te AntwerpenGa naar voetnoot(1), waar Conscience, Th. Van Ryswyck en anderen zich vereenigden. Voor de Eigenaerdige verhalen van Th. Van Ryswyck, in 1837 verschenen bij Jos.-M. Jacobs zoon, te Antwerpen, teekende hij eene plaat bij het gedicht De torenbrand en in de eerste uitgaaf (1837) van Conscience's Wonderjaer vereeuwigde hij een voorval uit de Beeldstormerij te Antwerpen in 1566. Hij maakte twee koperetsen, namelijk: Een strand, met een schip op den voorgrond, uitgevoerd in 1841; de heer Jos. Linnig te Antwerpen bezit er drie verschillende staten van; Opbouw van den toren van Babel, voor de Poëtische luimen, door Th. Van Ryswyck. verschenen in 1842 te Antwerpen bij gebroeders De Wever. Eenige weken voor zijn afsterven had Ruyten voor ons tijdschrift aangenomen eene etsing te zullen maken, die wellicht aangelegd, maar in elk geval niet voltooid is. In verschillende tijdschriften verschenen houtsneden door Ruyten geteekend, onder andere in het Nederlandsch magazijn van 1862 (Amsterdam, gebroeders Van Es), met een puik artikel van Yours (A. Snieders Jr.) en in de Illustration européenne van 1880. (Th. Speé, Brussel), alsook in de gedichten van F. de Cort. Aanteekeningen over hem gaven De Pangermane van J.M. Dautzenberg in 1860, alsmede J. Immerzeel en C. Kramm in de Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders enz. Van zijne vrij talrijke waterverfschilderingen, bevinden er zich vele in Nederlandsche verzamelingen. Zij gelden, hooge prijzen. Ruyten was in 1841 getrouwd met Isabella Van Son, die hem overleeft met een zoon, Ludovicus-Gaspard-Leopoldus, thans bouwkundige in stadsdienst en twee dochters, mejuffrouwen Maria-Josepha-Antonia en Carolina-Maria-Isabella, welke laatste zich ook met schilderen onledig houdt en reeds voor ettelijke harer tafereelen koopers vond. Tusschen Ruytens leerlingen telt men: F. Crabeels, F. Monu, G. Ortmans, H. Schaefels, H. Schaep, L. Smedt, L. Tielemans en des meesters jongste dochter Carolina. Ruyten, overleed te Antwerpen in zijn huis op de Paardenmarkt nr 98, den 12n November 1881; hij stierf in zijnen armstoel, aan de gevolgen eener zeer kortstondige ziekte, nauwelijks eenige uren nadat hij opgehouden had te werken aan een groot tafereel, een Zeestrand voorstellende, dat onvoltooid op zijnen schilderezel is blijven staan. Zijn lijkdienst had den 15n November plaats, ten 10 ure 's morgens, in de Sint-Antoniuskerk, onder een zeer grooten toeloop. De lijkkist werd van uit het sterfhuis tot in de kerk gedragen; de slippen van het baarkleed werden vastgehouden door de heeren stadsschepenen Jac. Cuylits en A. Van den Nest, N. De Keyser, eerebestuurder der academie, Jos. Delin, voorzitter der afdeeling beeldende kunsten van het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen, L. Pluyms en H. Schaefels, kunstschilders. Bij de geopende groeve der begraafplaats op het Kiel, werd eene redevoering uitgesproken door den heer Jos. Delin. D.V.S. |
|