De hyena.
Bovenstaande houtsnede vertoont ons een der gasten die in den Antwerpschen dierentuin het zoogenoemd Roofdierenpaleis bewonen, waarvan wij eene afbeelding gaven in onzen jaargang 1880, blz. 190-191. De hyena gaat voor ontembaar door. Haar vaderland is Afrika en Azië. Zij is hooger, maar minder lang dan de wolf, heeft geelachtig bruin haar, lange kale ooren en een stompen snuit; zij is ook min of meer gestreept, woont in bergholen en onderaardsche kuilen en leeft gewoonlijk 20 of 30 jaren. De hyena is woedender dan de wolf of eenig ander roofdier en gaat soms den strijd aan met leeuwen, tigers en luipaarden; zij gaat zoowel bij dag als bij nacht op den roof uit. Bij gebrek aan betere spijzen, voedt zij zich met jonge boomwortelen. Zij is zeer bloeddorstig. Voor menschen is hare ontmoeting eene van de allergevaarlijkste die in de wildernis kunnen voorkomen. De hyena aast ook op lijken; kan zij eene begraafplaats genaken, zoo tracht zij met de pooten de lijken te ontgraven om die te verslinden. En waar in Afrika of Azië geoorlogd wordt, volgen de hyenas de legers schier op den voet. Het vleesch der hyenas is niet eetbaar en de huid heeft zeer weinig waarde. Een paar jaren geleden had te Parijs in het dierenspel van den beruchten dierentemmer Bidel een ijzingwekkend tooneel plaats. Op het oogenblik dat Bidel, na de eerste voorstelling, de dieren uit het algemeen hok deed komen, sprong eene hyena op hem toe en beet hem boven de knieschijf tot op het been; de man, die zijne tegenwoordigheid van geest niet verloor en het dier met zweepslagen afweerde, ontsnapte als door een wonder aan den dood.