De Vlaamsche School. Jaargang 28
(1882)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe voormalige abdijkerk van Tongerloo
| |
[pagina 11]
| |
der voirsc. metselrien negen en twintich hondert ende vijftich karolusguldens.’ Den tweeden Zondag van Januari 1535 wijdde de hulpbisschop van den kerkvoogd van Kamerijk het nieuwe koor en daags daarna de kloosterpandenGa naar voetnoot(2). Vijftien jaren verliepen vooraleer de hand werd gelegd aan de tweede helft des tempels, maar middelerwijl bleef men werkzaam aan den toren, waar onder andere de steenhouwer Hector Coenen, woonachtig ‘onder die parochie van Meldert opde steenput van Afflegim,’ in 1535 arduinsteen moest voor leveren. Het schip of de beuk der kerk werd op het einde van 1549 aan besteed. Volgens de overeenkomst den 7n October gesloten, zou meester Hendrik Lambart het oude afbreken en het nieuwe opmetselen, tegen eene vergelding van 2200 rijnsgulden. Voor hemzelven en voor eenen zijner bedienden worden hem kost en in woon in de abdij toegezegd; de andere werklieden zouden buiten het klooster slapen, maar dagelijks, ook op Zon- en feestdagen, eene zekere hoeveelheid ‘karmicken’ en twee potten klein bier ontvangen; de voorwaarde wordt daarbij vastgesteld, dat Hendrik tezelfdertijd de bouwmeester van het werk zal zijn en de noodige plannen vervaardigenGa naar voetnoot(3). Op slot van rekening werden aan Lambart voor den middelbeuk en de zijbeuken 2350 rijnsgulden toegeteldGa naar voetnoot(4). Joannes Van de Gheere, ‘borger en leveraer van steenen, van Bruessel,’ leverde de witte steen, Arnoldus Claes, steenhouwer te Nederockerzeel en Joannes Darkinis (d'Arquenues?), steenhouwer te Antwerpen, het arduinwerk; Joannes Van Donghen was de kareelbakkerGa naar voetnoot(5). Voor de steenen door hem geleverd, waren den 9n Mei 1553 al meer dan 3443 rijnsgulden betaald. De abdijkerk is nu eindelijk voltrokken. Opgericht in den ojivalen bouwtrant der xvie eeuw, heeft zij de gedaante van het Latijnsch kruis, gevormd door het koor, den dwarsbeuk en den middelbeuk; nevens dezen laatste zijn er twee zijbeuken, wier verlenging op de twee zijkoorkens uitloopt. Vijf bogen op kolommen gedragen, telt men tusschen de middel- en de zijbeuken; maar van die vijf zijn er, bij den ingang rechts, nagenoeg een en half afgezonderd en tot eene kapel of koorken ingericht, dat het koorken van den Zoeten Naam, ook het prelaatskoorken genoemd wordt. Aan den overkant maakte prelaat Stalpaerts in 1615 eene kapel ter eere van den H. Norbertus. Langs alle kanten stroomt door tal van vensters een overvloedig licht den tempel binnen. De linkerzijbeuk evenwel, doordien hij onmiddellijk paalt aan den kloosterpand, heeft alleenlijk een venster in den voorgevel. Naar het oude kerkelijk voorschrift is het hooge koor ten Oosten gekeerd. Wat de uitgestrektheid betreft, van den voorgevel tot het diepste der koornis, had geheel de kerk eene lengte van ongeveer 246 voet, Herenthalsche maat, waarvan men de helft bereikte omtrent den ingang van het koor; de geheele breedte in de achterkerk was van 67, in de kruisbeuk van 100 en in het koor 36 voeten; de zijkoorkens maten oorspronkelijk 53 voet diepte op 20 breedteGa naar voetnoot(1). Op het feest van Sint-Paulusbekeering, 25 Januari 1555, had Martinus Cuypere, bisschop van Calcedoniè en hulpbisschop van Kamerijk, het schip met de zijbeuken ingewijd ter eere van de H. Maagd Maria, alsook het koor van den Zoeten Naam met zijn altaar en de kroft, daaronder gemaakt, en nog drie draagbare altaars.Ga naar voetnoot(2) Dusdanig was, in hare groote lijnen geschetst, de abdijkerk, die tot het einde der 18e eeuw heeft bestaan. Den 16n Mei 1797 als nationaal goed verkocht, viel zij weldra onder het houweel van den hardvochtigen eigenaar, die slechts eene zaak voor oogen had: door den verkoop van de materialen eenige centen winst doen op den spotprijs daaraan besteed. Trachten wij thans nadere kennis te maken met de menigvuldige kunststukken - een waar museum was zij - die de kerk versierden, en om geregeld en zonder verwarring voort te gaan, brengen wij haar een tweevoudig bezoek, het eerste bij het einde der zestiende, het tweede in de achttiende eeuw. (Wordt voortgezet.) F. Waltm. Van Spilbeeck. |
|