Eene herinnering aan Antonio Canova.
V.
Een half uur later vernam de jonge beeldhouwer, terwijl hij zich langs de galerij verwijderde, die van de werkplaats naar het woonhuis van Volpato voerde, en door dichte wijngaardranken omringd, eenen muur vormde, die voor het oog ondoordringbaar was, achter de groene heg een zacht snikken, dat, zoo hij zich niet vergiste, nu en dan door kussen en verzekeringen van liefde werd afgebroken. Onwillekeurig hield hij zijne schreden in, zijn bloed begon te koken, hij beefde zichtbaar. Hij hoorde de stem van Maria Volpato, die den hemel smeekte om een einde aan haar leven te maken en haar van dit gehate huwelijk te verlossen, en aan haar gebroken hart rust in het graf te geven, - ontboezemingen, zooals de grootste wanhoop, die aan eene gedrukte ziel kan ontrukken. Hij hoorde de verzekeringen harer liefde tot Rafaël, en daarop vernam hij ook de diepe, sombere stem van Rafaël, waarmede hij haar verzekerde, haar verlies niet te zullen overleven; dat zij elkaar weldra in eene andere wereld zouden wederzien, waar geene onverbiddelijke, hardvochtige vaders, geene mededingers waren, die voor elkaar geschapene harten scheidden. Daarna richtte hij weder woorden van troost en aanmoediging tot de geliefde, en zeide, dat er nog wel wegen te vinden waren, om de tegenwerkers hunner liefde te misleiden, dat hij met haar naar Frankrijk, naar Engeland, onverschillig waarheen wilde ontvluchten. Zijne kunst, verzekerde haar Rafaël, zou haar overal onderhouden en zij zou slechts zorg hebben te dragen, dat het huwelijk zoo lang werd uitgesteld, tot hij de noodige voorbereidende maatregelen had genomen. Antonio stond alsof hij versteend was, doch slechts voor een oogenblik. Snel herkreeg hij zijn denkvermogen. Zonder gedruisch te maken, ging hij weder naar de werkplaats van Volpato terug.
- Mijn zoon, riep de oude kunstenaar, ja, nu zijt gij waarlijk mijn zoon. Welk een geluk vervult mijne ziel, nu ik weet, dat een geest als de uwe voortaan de leidsman mijner dochter zijn zal.
- Meester, sprak Antonio, ik heb u iets mede te deelen. Hij was nog bleeker dan gewoonlijk, doch zijne stem getuigde van vastberadenheid. Hij sprak duidelijk en schijnbaar kalm. Gij zult mij voor ondankbaar aanzien, gij zult mij voor wispelturig houden, doch ik verdien uwe dochter niet. Misschien ben ik veranderlijk, doch ondankbaar ben ik niet. Wat ik u schuldig ben, zal ik mijn leven lang niet vergeten.
- Wat moet dat alles toch beteekenen? vroeg Volpato verbaasd.
- Sedert de uitspraak, die mij het hoogste geluk scheen te beloven, heb ik voor de eerste maal eenen blik in mijn hart geworpen en heb mij zelve afgevraagd: kan ik dat goddelijke wezen uitsluitend die liefde bewijzen, welke zij verdient, haar onverdeeld een hart schenken, zooals zij recht heeft dit te vorderen?
- En? vroeg de oude man, ga verder!
- Het antwoord, dat eene stem uit mijn harte riep, was: neen! gij moogt dit niet! Gij kunt maar ééne godheid huldigen; gij kunt uwe neigingen in hare volle kracht en vuur maar aan eene godheid offeren, en die godheid is de kunst! Oordeel zelf, meester; de schoonheid van Maria ontstak in de duisternis van mijnen geest die zalige vlam, welke de diepere geheimen der kunst voor mij deed zichtbaar worden. Maria's schoonheid weerkaatste in mijne ziel en vervulde haar met geestdrift voor mijn ideaal. Van dat oogenblik heb ik de profetes met de godheid verwisseld. Mijne oogen zien thans duidelijk. Op het oogenblik, dat gij de hand van eene aardsche bruid in de mijne legde en ik hare wangen, ja zelfs hare lippen zag verbleeken, deed zich aan mijnen geest het bewustzijn voor, dat ik op het punt was de godin voor hare dienares, het onveranderlijke, onvergankelijke ideaal voor de aan het wisselvallige onderworpene vrouw vaarwel te zeggen. Toen gevoelde ik, dat mijne geliefde, mijne aangebedene zoodanig eene zijn moest, wier voorhoofd niet door de jaren geplooid, wier bloei niet door ziekte of gramstorigheid kan aangetast worden. Om kort te gaan, het is Hebe, die ik bemin, en niet uwe dochter!
Volpato was diepgetroffen. Stilzwijgend zag hij Antonio aan; zijne verbazing, zijne afkeuring voor zulk eene handeling was zoo groot, dat hij niet spoedig kon antwoorden. Na een oogenblik, waarin zijne bleeke wangen nog bleeker waren geworden, vervolgde de jonge kunstenaar, en zijne stem, die slechts door eene pijnlijke inspanning de noodige vastheid behield, klonk dof:
- Geef uwe Maria aan Rafaël! Zij beminnen elkaar. Rafaël zal haar en ook u gelukkig maken. Ik zou dit voor geen van beide kunnen. Ik wil mij aan de kunst wijden, die ik bijna ongetrouw was geworden, en zal gelukkig zijn. Ik bemin Maria te zeer, om haar hart te breken!
Tranen verstikten zijne stem.
Thans zag Volpato, hoe de zaken stonden; hij wist, hoe het in het hart van zijn beminden leerling moest koken, en hij stelde de zelfverloochening op eenen prijs, dien zij verdiende. Terwijl hij hem diep getroffen omhelsde, sprak hij met zachte stem: ‘Er is eene godheid, mijn zoon, die gij nog hooger vereert, dan uwe kunst, en die godheid is de deugd, de goddelijke waarheid, die elke uwer daden met licht omstraalt!’
***