- Dat is zijne schuld niet, jonge vriend, sprak Volpato; zij heeft in dat opzicht niemand te berispen, dan zich zelve.
- Maar zij kan niet gelukkig zijn met eenen man, dien zij niet bemint; en ik verzeker u, meester, gij zult Antonio even zoo min gelukkig maken, als Maria, wanneer gij hem eene vrouw geeft, die hem niet bemint.
- Diavolo! riep de oude man ongeduldig, alweder dat gebabbel over liefde! Ik bemin Antonio niet, zegt de eene. Zij houdt niet van Antonio, herhaalt de ander. Hoe kan ik gelukkig zijn met een man, dien ik niet bemin? roept de eene. Hoe kan zij gelukkig worden met iemand, dien zij niet lief heeft? zegt de ander. Nu vraag ik u, Rafaël, is dat niet voldoende, om een verstandig mensch het hoofd op hol te brengen? Ik zeg u, wat ik ook tot het meisje gezegd heb: zij zal hem beminnen, wanneer hij haar man is.
- Maar zij bemint mij, aldus bleef de Napolitaan volharden bij zijn voornemen, en ik bemin haar, meester! Gij zult haar hart, even als het mijne, breken, wanneer gij ons van elkaar scheidt. Zie, meester Volpato, reeds langen tijd had ik gehoopt het overige van ons leven bij elkaar door te brengen. Het is steeds mijn plan geweest, mij te Rome te vestigen. Ik weet, dat ik de grootste kunstenaar van mijn vak zal zijn. Gij zelf hebt het gezegd en ik gevoel het ook. In hoog gespannen verwachting dacht ik steeds: wat kan ons verhinderen, dat wij, mijn goede oude leermeester en ik gemeenschappelijk werken en ééne familie uitmaken; dat ik, die zijn zoon ben ten opzichte van de kunst, ook zijn schoonzoon word door de liefde tot zijne dochter. Antonio wordt een grooter man dan ik, meester, maar hij zal uw medearbeider niet worden; hij volgt eene geheel andere loopbaan. De wereld is zijne ster. Geef hem uwe dochter, en gij verliest hem en haar; geef haar mij, en gij behoudt ons beide.
- Ik kan niet, sprak Volpato, ik heb mijn woord gegeven; mijn woord is mijn woord. Hadt gij de verledene week, neen, gisteren zelfs nog haar gevraagd, zoo had ik haar u van ganscher harte gegeven, want ik bemin u te zeer, zooals gij wel weet; maar Antonio heeft nu mijn woord.
- Maar, meester, indien gij het zelf waart die met Antonio moest trouwen, zoo kondt gij hem vrij en vrank uw woord geven, en niemand zou eenig recht hebben hieromtrent aanmerking te maken; maar heeft Maria zelve hier ook geene stem? Gij zult haar toch niet zonder hare eigene toestemming willen doen trouwen! Dat is meer, dan waartoe God en de natuur u recht hebben gegeven. Gij zult haar hart niet willen breken, haar ontnemen aan hem die haar bemint, om haar te geven aan een ander, dien zij niet bemint. Dat zou meer dan verschrikkelijk zijn!
- O, groote Jupiter, riep Volpato wanhopend uit; wat moet ik al niet over liefde hooren op dezen gezegenden dag! Kan dan de jonkheid over niets anders spreken! Op alle voorstellen, op alle redenen, op alles wat het gezond verstand kan voortbrengen, hebben zij geen ander woord dan: liefde! en dat antwoord moet alles vereffenen en in orde brengen.
- Het is niet noodig, meester, Jupiter aan te roepen, sprak Rafaël glimlachende, want Cupido is zoo wel een god als hij, en als de dichters niet liegen, dan zijn de pijlen van den blinden knaap gevaarlijker, dan de bliksems van den dondergod. Maar er is een tijd geweest, meester, dat liefde! liefde! ook uw antwoord zou geweest zijn op alle voorstellen, alle betoogen, op alles, wat de wereld verstandige reden wil noemen. Gedenk dien tijd en heb medelijden met hen, die slechts gevoelen, wat gij toen ondervondt.
- En ik zal geen medelijden voor mijn armen Antonio hebben? Is zijn mond de eenige, waarin het woord liefde! liefde! eene onvoldoende reden is? Luister, ik zal u zeggen, wat ik doen wil, hoewel ik vrees, dat ik mijne belofte hierbij te kort doe. Gij en Antonio zult beide een portret van Maria maken, en wie hij ook zij, die haar het best gelijkend voorstelt, hij zal haar hebben; en wat nog meer is, zij zelve zal hierin het oordeel vellen. Hiermede moet gij u tevreden stellen, Rafaël. Ik houd veel van u, dat behoef ik u niet te herhalen, en het zou mij zeer aangenaam zijn, u als deelgenoot in mijne werkplaats te hebben. Gij zijt mijn zoon in de kunst, zooals gij zeidet, en men zal zich Volpato als den leermeester van Rafaël herinneren, terwijl de wereld bezwaarlijk vragen zal, of Canova ook van mij onderwijs in het teekenen heeft genoten. Meer dan ik thans gezegd heb, kan en wil ik evenwel niet doen.
- Ik ben tevreden, meester, en verlang ook niets meer, hernam Rafaël Morghen, met zijn gewoon zelfvertrouwen.
- Houd u maar voor niet al te veilig, jongen. Maria mag u beminnen, zooals gij zegt, maar denk niet dat dit haar in haar oordeel zal besturen. Zij is het kind van een kunstenaar en zal geene goede schilderij slecht, of een slecht schilderstuk goed noemen; zelfs niet uit liefde voor uwen blonden haarbos en uwe breede schouders, Vlaamsche Hercules.
- Zoo ik Hercules ben, meester, is dit eene reden te meer, om Hebe als gezellin te bezitten, riep Rafaël uit, en hij snelde, vol zelfvertrouwen, naar Maria, om haar het besluit van haren vader mede te deelen.
Den volgenden morgen gaf Volpato den jongen beeldhouwer te kennen, dat hij in den Napolitaan een mededinger had, doch sprak niet van Maria's voorliefde voor dezen: Rafaël en Antonio, sprak hij, waren hem even dierbaar; hunne gevoelens tot zijne dochter, meende hij, waren dezelfde, en hij had besloten, beide gelijke uitzichten op de vervulling van hunnen wensch te openen. Wat zijne eigene wenschen betrof, zoo verborg hij zich niet, dat deze geheel ten voordeele van den jongsten leerling overhelden. Daarop verklaarde hij aan Canova, op welke wijze hij thans over Maria's hand beschikt had, en de jongeling was te zacht en te bescheiden, om tegen deze mededeeling op te komen, ofschoon zij tegenstrijdig was met de afspraak van den vorigen dag. Hij nam onmiddellijk genoegen met de voorwaarde. De prijskamp zou zonder uitstel beginnen.
Er werd overeengekomen, dat de schoone bewerkster van den strijd, beurtelings voor de beide mededingers naar hare hand als model zitten zou, om door ieder van hen uitgeschilderd te worden. Het lot bestemde den eersten dag voor Antonio.
(Wordt voortgezet.)