Luchtsteenen.
Wij hebben reeds dikwijls in ons tijdschrift melding gemaakt van luchtsteenen, die, zooals men weet, door vele geleerden worden gehouden voor stukken welke van de eene of andere ster losgeraakt en, door onze planeet aangetrokken, op de aarde gevallen zijn. Gewoonlijk zijn de dusgenaamde luchtsteenen samengesteld uit verbindingen van ijzer, nikkel, kobalt, phosphorus, zwavel, klei enz. Thans wordt beweerd dat een Duitsch natuurvorscher, de heer Hahn, in verscheidene luchtsteenen sporen van bewerktuigde wezens zou aangetroffen hebben, namelijk van dusgenaamde veelvoeten of koraalpolypen, van welke diertjes T.C. Winkler onder andere het volgende zegt: ‘Begaafd met de macht om kalk uit het water van den Oceaan af te scheiden, bouwt het koraaldiertje zijn polypenstok of steenen huis, polypidom - van polypus, veelvoet, en domus, huis - in alle zeeën van de warme luchtstreken, en vormt daar riffen en wallen rondom elk eiland en elke kust, waar de diepte en de stroom geschikte voorwaarden voor zijne ontwikkeling uitmaken.’ In de waarneming van den heer Hahn ziet men eene reden te meer voor het koesteren van 't vermoeden, dat er meer bewoonde wereldbollen dan onze aarde zijn.
Hier zij in herinnering gebracht, dat reeds vroeger door verscheidene geleerden, als Reichenbach, Schreiber, Partsch, Hoernes en Haidinger, in luchtsteenen overblijfselen van steenkolen aangetroffen waren. En aangezien steenkolen ontstaan uit planten, zoo is uit hare aanwezigheid in luchtsteenen natuurlijk af te leiden, dat de sterren, waarvan zij losgeraakten en afvielen, met plantengroei gezegend zijn. Ook C. Flammarion doet deze omstandigheid uitkomen in zijn werk over de veelheid der bewoonde werelden.
Ter loops stippen wij hier aan dat het Britsch natuurkundig museum te Londen, meer dan 220 luchtsteenen bezit, waaronder er zich een bevindt die 634 kilos zwaar is; het natuurkundig museum van Weenen is ruim 180, dit van Parijs een 100-tal luchtsteenen rijk. In vele andere openbare natuurkundige inrichtingen en ook in sommige bijzondere verzamelingen worden enkele luchtsteenen, meestal van kleine afmetingen, bewaard.
Een kleine luchtsteen werd 26 jaren geleden in een dorp nabij Gent opgeraapt. Ziehier in welke bewoordingen dagbladen van dien tijd de zaak verhaalden:
‘Men meldt uit St.-Denijs-Westrem, Juni 1855:
Er is den 7n Juni, om 7 3/4 ure des avonds, een steen uit de lucht gevallen, van een kilog. en half zwaar. Uitwendig ziet hij er zwart als ebbenhout uit, en inwendig is hij wit-zilverachtig. Hij is driehoekig. Met een groot gedruisch viel hij neer, zoodanig dat meer dan honderd personen op dat gedruisch kwamen toegeloopen. Hij is gevallen bij de woonst van den bewaker van St.-Denijsplein, en heeft er eenen put van twee voeten diepte gemaakt in den grond. Daar zal die steen alle dagen te zien blijven, tot op 15 Juli. Men kent tot heden nog de grondstof van dien steen niet. Liefhebbers hebben er reeds veel geld voor geboden’.
Wat er van dien steen geworden is, hebben wij niet kunnen nagaan.
De bovenvermelde luchtsteen van 634 kilos in het museum te Londen is niet de grootst bekende. De in de geheele oudheid zoo beroemde luchtsteen van Aegos Potamoi, zegt von Humboldt in zijnen Kosmos, wordt beschreven als twee molensteenen groot en eene volle wagenvracht zwaar; hij viel 470 jaren vóór de geboorte van Christus. In Brazilië, te Bemdago (Bahia), kan men eenen luchtsteen zien, welks gewicht begroot wordt op 7000 kilos. In Siberië, nabij Jenisseik, vond de Berlijnsche natuuronderzoeker Pallas in 1772 een luchtsteen van 700 kilos. In Zuid-Amerika, nabij Otumpa (in de Argentijnsche provincie Tucuman), bevindt zich een grootendeels uit gedegen ijzer samengestelde luchtsteen waarvan de zwaarte op 14,000 kilos wordt geschat, en men rekent dat het gewicht van den luchtsteen die nabij de Mexicaansche stad Durando geheel alleen in eene uitgestrekte vlakte nederligt, ruim 19,000 kilos zal zwaar zijn. In welken tijd laatstgenoemde zware gevaarten uit de lucht zijn gevallen is niet geboekstaafd; aan hunnen oorsprong wordt echter ook door hoogst bevoegde aardkundigen niet getwijfeld. (In België werd in 1866 een dusgenaamde sterren- of luchtsteenregen waargenomen en in 1867 een tweede dergelijke regen voorspeld. Men vindt daarvan breedvoerig gewag gemaakt in onzen jaargang 1866, blz. 183, en in den jaargg. 1867, blz. 179.)