De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAan Hendrik Conscience bij het verschijnen van zijn honderdste boekdeel.
De Vlaamsche letterkunde, is zij tot niet verwezen?!..
Vergeten is zij daar, waar zooveel helden rezen
Voor iedre heilge zaak die kampers noodig had.
Vergeten is zij, ja, tot in de Scheldestad,
Waar vroeger menig harp, bij 't ruischen van de snaren,
Het volk herleven deed, dat saamgepakt in scharen,
Kwam luistren naar het lied dat door 't verleden drong,
En van het voorgeslacht de heldendaden zong...
Begraven ligt in 't stof het snaartuig aan de voeten
Der Vlaamsche kunstenmaagd, die treurt en schijnt te boeten
Voor haren ouden roem, en voor haar vroegere eer,
Als of 't een misdaad waar' die grootheid van weleer!
Als of 't een misdaad waar' dat hare Vlaamsche zonen,
Na iedren kunstnaarsstrijd, haar lauwertak en kronen
Vereerden als het pand van ware liefde en trouw!
En thans, thans zit ze daar, de diepbedrukte vrouw,
Verterend van verdriet. Hoe diep grieft haar de smarte,
Die 't onverschillig kroost gedrukt heeft in haar harte!
Verlaten treurt de maagd! En ginder, ver van haar,
Ziet zij de jongste zoons, van hare zang'renschaar,
Den rug haar toegekeerd, en, sluimrend neergezeten,
De kunst en d'ouden roem van 't voorgeslacht vergeten.
Maar zie, daar stapt een jonge man
Door de ingeslaapnen henen:
En dringt met moeite tot den troon
Der Maagd, die zit te weenen.
Hij grijpt de harp; zijn lied verhaalt
Hoe in de Spaansche tijden,
Het wereldrond ons vadren zag
Den strijd der helden strijden
Voor eigen schoon, voor eigen groot,
Voor eigen taal en zeden.Ga naar voetnoot(1)
Niet langer weent da Vlaamsche Maagd:
Verwonderd en tevreden
Lacht zij den zanger liefdrijk toe,
En kranst hem met haar kronen,
Wijl 't opgewekte volk, verstomd
Het oor spant voor zijn tonen.
En immer zingt de zanger voort.
Schetst hij in zachte kleuren
Het rein geluk, in 't leed weet hij;
De harten op te beuren.
Zingt hij de wetten der natuur,
Hoe schrander en ervaren
Spreekt hij aan ieders hart en geest
Bij 't tokklen van de snaren.Ga naar voetnoot(2)
En immer, immer groeit de schaar
Die luistert naar zijn zangen:
Legioenen zijn zij in getal
Die aan zijn lippen hangen.
| |
[pagina 103]
| |
De faam verkondt alom zijn naam,
Die eeuwig voort zal leven.
Maar luistert toe: een ander lied
Heeft hij weer aangeheven.
Hij zingt de grootsche zegepraal
Op Kortrijks groene beemden
Door Vlaamschen moed en Vlaamsche macht
Gewonnen op de vreemden;
Hij zingt een lied, een heldenlied
Dat 't Vlaamsche hart bekoren
En moed inspreken zal, hij zingt
Den Slag der Gulden Sporen,Ga naar voetnoot(1)
En alles trilt op dit gezang.
Die grootsche en rijke accoorden
Weerklonken in het Vlaamsche hart
Dat zij ten strijde spoorden;
En als de leeuw, dien hij bezong,
Den grooten Slag deed winnen,
Zoo zag men hem met leeuwenmoed
Den Vlaamschen strijd beginnen....
Van alle zijden komen dra
Zich rond zijn vaandel scharen
Een tal van zangers die, als hij,
Bij 't roeren van de snaren,
Het volk vereedlen door hun stem,
Het aan zijn slaap ontrukken,
En bij 't ontwaken, nieuwen smaak
Voor kunst in 't harte drukken....
Concience's naam is enkel niet
Beroemd in Vlaamschen lande.
Ook in den vreemde schreef de faam
Hem neer met eigen hande.
De vreemde nabuur bracht hem, ja,
Een welverdiende hulde,
Vertolkend in zijne eigen taal
Den zang die 't hart vervulde.
En nog, nog strijdt hij voort, die onvermoeibre held,
Die strijder oud en grijs, op 't letterkundig veld.
Nog vurig klopt hem 't hart, en jong zijn zijne schriften
Die kiesch en vrij van 't vuur van alle vuige driften,
Ons spreken aan 't gemoed van zuivren levenslust.
Steeds vindt men in zijn boek de zoetste harterust;
En ieder, oud en jong, met immer nieuw genoegen,
Zag nog zijn jongste boek bij de ouderen zich voegen.
Conscience, uw naam is groot, en wijd en zijd vermaard,
En bij uw hoogen roem is ieders dank gepaard.
Ja! schrijvers werden nog vereerd om hunne werken,
Maar hooger stijgt uw roem, en niets kan hem beperken.
Als schrijver en als mensch bemind door iedereen,
Wie was dit buiten u?.. Wellicht niet een, niet een.
Ach! mochten wij nog lang u hier op aard vereeren,
En menig ander boek uw' kunstroem zien vermeeren.
Antwerpen, den 29n Mei 1881. Alex. Stoops. |
|