Van 1 tot 3 Mei waren de volgende kunstwerken tentoongesteld: |
A. De Keyser, een Landschap, vrij droog van kleur. |
E. Farasyn, een lief voorstellingske uit de kinderwereld: De kleine overdraagster. |
J. Guiette, twee goed aangelegde maar niet voldoende afgewerkte landschappen. |
H. Hens, Zicht op de Schelde, Avond en Avondschemering, waarin het water doorschijnender hadde behooren te zijn. |
J. Jacobs, Een buitenkansje (de oppasser van eenen officier die zich laaft aan de flesch zijns oversten) en eene te hard geschilderde Zaal uit het huis van Plantijn. |
J. Janssens, Wintergezicht, eene fraaie schilderij, en eene niet genoeg bewerkte Avondschemering. |
J. Moerenhout, vier dusgenaamde maanlichten, Omstreken van Dinant (verkocht), Visschersboot, Naderend onweder en Opkomst der maan. |
P. Neuckens, April en De trompetter, verdienstelijke stukken. |
J. Portielje, een als naar gewoonte fijn geschilderd stuk. |
J. Rijssens, Stilleven en een aantal gesteendrukte bouwkundige ontwerpen uit zijn werk dat te Luik verschijnt. |
E. Siberdt, zeven portretten, waartusschen zeer wel gelukte; Het ontbijt van den vos is al te conventioneel van kleur. |
F. Simons, De kleine nieuwsgierige, een eigenaardig maar niet voldoende bewerkt stuk. |
A. Van Beurden, drie goed gelukte stukken in gebakken aarde. |
J. Van Genegen, October en Winterdag, twee aangename kabinetstukken. |
L. Van Engelen, een Dood kind in de wieg, waarbij de moeder en de grootmoeder zitten te weenen, terwijl buurtkinderen bloemen aanbrengen; Volksvooroordeel, een jongeling en een meisje liggen verdronken nabij den wal, zonder dat de aanwezigen, die de komst der politie verbeiden, de ongelukkigen uit het water trekken; een derde stuk van dezen schilder, getiteld: Allerkinderen, steekt als onderwerp gunstig af bij de twee vermelde; de drie schilderijen bezitten ernstige verdiensten. |
22 Mei en volgende dagen: |
L. Abry, Een lezende kanonnier, wat schreeuwend van kleur. |
C. Cap, eene jonge juffrouw zich onledig houdende met teekenen, getiteld: Verstrooiing. |
D. Col, De kluchtenverteller, welk stuk door opvatting, uitdrukking en schildering een der belangrijkste is van dezen meester. |
G. Geefs, een zeer goed gelijkend pleisteren borstbeeld zijns vaders dat wij in 1880 op de Gentsche tentoonstelling zagen, alsook een zeer fraaie standbeeldje, een Schermer voorstellende. |
Is. Meyers, Oevers der Schelde, wat krijtachtig, en Hoek van het dorp, over het geheel twee aangename stukken. |
A. Plumot, een keurig, zelfs wat al te fijn afgewerkt stuk, getiteld: Herinnering der versterkingen van Bouvignes, met op den achtergrond eene vervallen poort waar kinderen en dieren doorgaan. |
J. Stobbaerts, Voor den slagboom, drie flink gepenseelde koeien, en Winterdag, twee honden rustende op een tigersvel voor een brandend vuur. |
G. Portielje, De uitverkorene, keurig bewerkt. |
E. Quiton, twee net geschilderde paneelrjes met Doode vogelen. |
R. Montgomery, In volle zee, een stuk vol leven en kracht. |
A. Serrure, Lente en Ongelijke wapens, met zorg behandeld. |
Smith-Heald, Zondag in Noorwegen en Winteravond, twee aangename voorstellingen, wat conventioneel van kleur. |
Jos. Van Luppen, fraaie Kleine vallei en waterstroom uit de Ardennen, gestoffeerd met dieren. |
Verkoeven-Ball, een aangenaam Stilleven. |
J. Wagner, Wijd van hunne moeder, twee geestig behandelde kleine Italianen, de jonge accordeonspeler slaapt, terwijl zijn zustertje waakt; het stuk Zoete vooringenomenheid is ons een raadsel. |
Op deze tentoonstelling prijkten drie oude schilderijen van H. Leys, Jos. Lies en Jos. Van Lerius. |
12 Juni en volgende dagen waren tentoongesteld: |
E. Boks, Eene juffer die een roman leest terwijl zij naait, goed opgevat en netjes uitgedrukt, doch wat eentonig van kleur. |
H. Verdonck, Maanlicht en Seringen, twee stukken die gunstig getuigen voor de bekwaamheid van den onlangs gestorven jongen schilder. (Zie blz. 105.) |
B. Wittkamp, een keurig geschilderd Vrouwenportretje. |
E. Siberdt, een flink gepenseeld Jongensportret en een minder goed Schoolmeestersafbeeldsel. |
J.A. Heyermans, Bedod (goed weergegevene kinderen die verstoppertje spelen); ditmaal wat te hard van kleur. |
P. Neuckens, een groot stuk, getiteld Gered, wat toepasselijk is op een katje, dat door eene flinke boerin aan jongens die er mee solden ontnomen is; te schreeuwerig van kleur; Gebed bij onweder is over het geheel een veel beter tafereel. |
E. Moerenhout, een Maanlicht uit den omtrek van Dinant; de achtergrond is wat al te decoratief. |
H. Seghers, eenige zeer fraaie waterverfschilderingen. |
F. Simons, een jong schilder wien het niet aan gedacht ontbreekt, Het zieke kind en Het kind met het madeliefje, laten als bewerking te wenschen over. |
F. Crabeels, Een landmeisje, goed geteekend, maar onkrachtig geschilderd; zoo is dat niet in de natuur. |
E. Claus, een malsch geschilderd Kinderportret en Avondschemering, een goed van toon zijnde stuk, |
L. Herbo, een beelderig Rooker, maar in overdreven kleur. |
E. Godding, eene weinig verdienstelijke Boerin. |
C. Nys, drie vrij onbeduidende werken voor iemand die bij groote meesters te Parijs gaan leeren is; Salem, de afbeelding van een der Zoeloes die verleden jaar te Parijs optraden in de Folies Bergères, is nog de beste studie; Waar zijt gij, moeder? is een oneigenaardig Fransch modes tukje, bijna zoo onbeduidend als des schilders Landschapje. |
J. Janssens, twee verdienstelijke landschappen, waarin echter wel eens van de natuur afgeweten werd. |
Th. Verstraete, Aprilavond, een naar waarheid en in voortreffelijken toon geschilderd landschap: op eenen akker, van eenige boomen omgeven, ziet men een paard (dat ons wat te groot voorkwam) en een os, naast elkander in de ploeg gespannen;
|